ECLI:NL:CRVB:2014:559
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld wegens geschiktheid voor arbeid ondanks alcoholverslaving
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich had ziek gemeld wegens verslavingsproblematiek. Appellant, voorheen werkzaam als postbezorger, ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) na zijn ziekmelding op 7 juni 2011. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant per 14 november 2011 weer geschikt was voor zijn werk. Het Uwv beëindigde daarop het recht op ziekengeld. Appellant ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank Oost-Nederland bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak, waartegen appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de uitkomsten te twijfelen. De rechtbank had overwogen dat verslaving op zich niet als ziekte of gebrek kan worden aangemerkt, tenzij er sprake is van bijkomende gebreken die de geschiktheid voor arbeid beïnvloeden. Appellant voerde aan dat zijn alcoholverslaving en de daarmee samenhangende lichamelijke beperkingen onvoldoende waren meegewogen. De Raad concludeerde echter dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat appellant in staat was om zijn werk te verrichten, ondanks zijn verslaving.
De Raad oordeelde dat de in hoger beroep overgelegde informatie van psycholoog Koetsveld geen nieuw licht op de zaak wierp. De diagnose ADHD, die mogelijk bij appellant aanwezig was, duidde op een chronische aandoening die niet direct verband hield met zijn geschiktheid voor arbeid op de datum in geding. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld had beëindigd. De uitspraak werd gedaan op 21 februari 2014.