ECLI:NL:CRVB:2012:BX6546

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1400 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering van een appellant met verslaving en psychische problemen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant, die zich had ziek gemeld vanwege psychische problemen en een verslaving aan verdovende middelen. De rechtbank had geoordeeld dat de verslaving niet als ziekte of gebrek werd aangemerkt, tenzij er uit de verslaving gebreken voortvloeien of indien deze noodzaakt tot klinische opname of behandeling. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan te nemen dat de medische beperkingen van appellant waren onderschat.

Appellant had in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat zijn medische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat hij, mede gezien zijn depressieve klachten, niet in staat was om zijn functie als magazijnmedewerker te vervullen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv op basis van de beschikbare medische gegevens en het rapport van de bezwaarverzekeringsarts tot de juiste conclusie was gekomen dat appellant per 28 juni 2010 geschikt was voor zijn arbeid. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de criteria waaronder een verslaving als ziekte of gebrek kan worden aangemerkt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/1400 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
18 januari 2011, 10/3140 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 september 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Gomez Espinosa, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Raad bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Volstaan wordt met het volgende.
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als magazijnmedewerker bij [P. ] Vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich vanwege psychische problemen en drankproblemen op 7 september 2009 ziek gemeld. In dat kader heeft appellant meerdere keren het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Na onderzoek op het spreekuur van 24 juni 2010 is deze arts tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 28 juni 2010 geschikt is te achten voor zijn arbeid. Bij besluit van 24 juni 2010 is appellants uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd met ingang van 28 juni 2010. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 augustus 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 11 augustus 2010 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank had geen aanknopingspunten om te oordelen dat de conclusie van het Uwv gebaseerd is op een onjuist, onvolledig of onzorgvuldig onderzoek. Volgens de rechtbank bieden de medische gegevens voldoende steun voor het standpunt van het Uwv dat appellant per 28 juni 2010 geschikt is voor zijn arbeid. De rechtbank heeft de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven en vastgesteld dat appellant geen nieuwe medische gegevens heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. In verband met de alcohol- en drugsverslaving van appellant heeft de rechtbank, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, geoordeeld dat een verslaving aan verdovende middelen niet als ziekte of gebrek wordt aangemerkt, tenzij uit die verslaving gebreken voortvloeien dan wel indien die verslaving noodzaakt tot een klinische opname of behandeling.
3. In hoger beroep heeft appellant de juistheid van die uitspraak betwist. Daarbij heeft hij zijn standpunt herhaald dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en hij mede gelet op zijn depressieve klachten, niet in staat is om zijn functie van magazijnmedewerker te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medische onderzoek dat het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat de medische beperkingen van appellant zijn onderschat. Blijkens het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 11 augustus 2010 heeft deze arts dossieronderzoek verricht, appellant op de hoorzitting van 15 juli 2010 gezien en aanvullende informatie gekregen van appellants huisarts. Op grond van alle aanwezige medische gegevens en de eigen onderzoeksbevindingen is de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat hij geen verzekeringsgeneeskundige argumenten heeft gevonden om af te wijken van het primaire oordeel dat appellant met zijn beperkingen in staat moet worden geacht om op de datum hier in geding van 28 juni 2010 zijn werkzaamheden als magazijnmedewerker te hervatten.
4.3. Ten aanzien van het in hoger beroep ingenomen standpunt en de daartoe ingebrachte medische informatie wordt verwezen naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 26 april 2011. In dat rapport wordt adequaat op de ingebrachte medische stukken gereageerd. Deze arts heeft overtuigend gemotiveerd dat deze stukken geen aanleiding vormen om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Er wordt daarom geen reden gezien om deze conclusie van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden.
4.4. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 volgt dat het Uwv terecht het ziekengeld van appellant met ingang van 28 juni 2010 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) P. Boer