ECLI:NL:CRVB:2012:BW9480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4763 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van uitkering op grond van de Ziektewet en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) voor appellant, die zich ziek had gemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv had op 29 september 2010 besloten dat appellant met ingang van 30 september 2010 weer geschikt was voor zijn functie als algemeen medewerker bij een kringloopwinkel. Appellant was het niet eens met dit besluit en had bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch had het beroep tegen dit besluit ook ongegrond verklaard.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit was gebaseerd op een zorgvuldig medisch onderzoek. De medische rapportages, waaronder die van de huisarts en psycholoog, gaven geen nieuwe informatie die de geschiktheid van appellant voor zijn functie in twijfel trok. De Raad concludeerde dat de verslaving aan alcohol van appellant op zich niet als ziekte of gebrek kan worden aangemerkt, tenzij er uit de verslaving gebreken voortvloeien die behandeling vereisen. Dit was in het geval van appellant niet aan de orde.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals door appellant was verzocht. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij de Raad geen proceskostenveroordeling oplegde. De beslissing werd genomen door H.G. Rottier, met G.J. van Gendt als griffier.

Uitspraak

11/4763 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 juni 2011, 11/394 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 27 juni 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.D. van Alphen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich op 2 augustus 2010, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens psychische klachten. Bij besluit van 29 september 2010 heeft het Uwv besloten dat appellant met ingang van 30 september 2010 niet meer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) op de grond dat appellant vanaf die datum weer geschikt is voor zijn arbeid.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 december 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van
29 september 2010 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ten eerste geoordeeld dat onder ‘zijn arbeid’ het laatstelijk voor de aanvang van de ziekmelding feitelijk verrichte werk moet worden verstaan. In het geval van appellant is dit de functie van algemeen medewerker bij een kringloopwinkel. Appellant heeft deze functie een maand uitgevoerd naar tevredenheid van de werkgever, zoals blijkt uit zijn e-mail van 25 augustus 2010. Tevens is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen dat appellant met ingang van 30 september 2010 geschikt is voor zijn arbeid in de zin van de ZW.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onder zijn arbeid in de zin van de ZW moet worden verstaan één van de in het kader van de laatste beoordeling op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geselecteerde functies. Geen van deze functies is geschikt voor appellant. Voor zover de functie van medewerker kringloopwinkel als ‘zijn arbeid’ moet worden aangemerkt is appellant van mening dat ook deze functie niet passend is. Appellant acht zich niet belastbaar voor arbeid. Appellant verwijst in dit verband naar de lage GAF-score van 25 in de brief van 15 mei 2010 van psychiater Van Laarhoven. Ook de huisarts en de psycholoog zijn van mening dat appellant ten tijde van de datum in geding niet geschikt was om arbeid te verrichten. Appellant heeft in hoger beroep een brief van 11 november 2011 van zijn huisarts overgelegd waarin hij steun vindt voor zijn standpunt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Op grond van artikel 19 van de ZW bestaat recht op ziekengeld indien de verzekerde wegens ziekte of gebrek ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ziekmelding feitelijk verrichte werk. Indien een verzekerde, na gedurende de maximum termijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, geldt als maatstaf de gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op uitkering op grond van de WAO, hetgeen betekent dat elk van de in het kader van de WAO voor de betrokken verzekerde geschikt geachte functies onder ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW wordt verstaan. Heeft betrokkene na een afschatting - op basis van geschiktheid voor de maatgevende arbeid dan wel voor geselecteerde functies - in enig werk hervat dan geldt in beginsel de hoofdregel dat dit laatst verrichte werk als maatstaf arbeid geldt. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld in het geval dat de ongeschiktheid tot werken intreedt in een werkloosheidssituatie, die onderbroken is geweest door arbeid die zeer korte tijd is verricht (zie CRvB 29 september 2010, LJN BN8717).
4.1.2. De rechtbank heeft terecht de functie algemeen medewerker kringloopwinkel aangemerkt als de maatstaf voor ‘zijn arbeid’. Er is geen reden om in het onderhavige geval voorbij te gaan aan het laatstelijk verrichte werk van algemeen medewerker kringloopwinkel. Appellant heeft dit werk een maand verricht en ook naar tevredenheid van de werkgever, zoals blijkt uit zijn e-mail van 25 augustus 2010. Appellant heeft een jobcoach aangevraagd. Uit de beoordeling van 6 september 2010 van de aanvraag blijkt dat de functie binnen de belastbaarheid van appellant blijft.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt, op grond waarvan het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant met ingang van 30 september 2010 geschikt is voor de functie algemeen medewerker kringloopwinkel. Het Uwv heeft bij de medische beoordeling de brief van
4 oktober 2010 van de huisarts en de brief van 8 december 2010 van behandelend psycholoog Kok betrokken. De huisarts en de psycholoog zijn van mening dat appellant niet kan werken maar zij motiveren dit niet. Het Uwv heeft met de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 17 december 2010 overtuigend gemotiveerd dat appellant ondanks de beperkingen uit de matig depressieve stoornis geschikt is voor de functie algemeen medewerker kringloopwinkel. De in hoger beroep overgelegde brief van 11 november 2011 van de huisarts bevat geen nieuwe medische informatie zodat deze brief geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De GAF-score van 25 die tijdens het expertise onderzoek door psychiater Van Laarhoven op 14 mei 2010 is gesteld geeft evenmin aanleiding om te twijfelen aan het medische oordeel van het Uwv. Tijdens voormelde expertise was appellant dronken waardoor het niet mogelijk was een samenhangende anamnese te verkrijgen. In de brief van 8 december 2010 van psycholoog Kok is de
GAF-score op 55-60 gesteld.
4.3. Met betrekking tot de grond van appellant dat zijn alcoholgebruik ertoe leidt dat hij niet in staat is om te functioneren of adequaat te reageren wordt overwogen dat in de brief van 8 december 2010 van psycholoog Kok en in de brief van 11 november 2011 van de huisarts geen melding wordt gemaakt van alcoholmisbruik. Bovendien heeft de Raad al eerder geoordeeld, onder andere in zijn uitspraak van 8 januari 2008, LJN BC1551, dat verslaving aan alcohol op zich niet als ziekte of gebrek is aan te merken. Indien uit de verslaving gebreken voortvloeien dan wel indien die verslaving noodzaakt tot een klinische of behandeling, brengt dit mee dat er wel sprake is van een ziekte of gebrek. Daarvan is in het geval van appellant geen sprake. Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, zoals is verzocht door appellant.
4.4. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) G.J. van Gendt
TM