ECLI:NL:CRVB:2014:557

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
21 februari 2014
Zaaknummer
13-1299 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep bij werkloosheidsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) had aangevraagd, was aanvankelijk door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als verwijtbaar werkloos aangemerkt. Na bezwaar van de appellant heeft het Uwv zijn eerdere besluit ingetrokken en de appellant alsnog een WW-uitkering toegekend. De korpsbeheerder van de politieregio Utrecht, als voormalig werkgever van de appellant, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv. De rechtbank heeft het beroep van de korpsbeheerder ongegrond verklaard, zonder proceskosten te veroordelen.

In hoger beroep heeft de appellant zich gericht tegen de beslissing van de rechtbank om geen proceskosten te vergoeden. De Raad heeft overwogen dat het Uwv verzuimd heeft de korpsbeheerder als belanghebbende te horen voordat op het bezwaar werd beslist. Dit verzuim heeft geleid tot een onrechtmatig besluit van het Uwv. De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant recht heeft op vergoeding van de proceskosten, aangezien het Uwv in de procedure niet correct heeft gehandeld. De kosten van rechtsbijstand zijn begroot op € 1.217,50, inclusief het griffierecht van € 118,- dat het Uwv moet vergoeden aan de appellant.

De uitspraak van de Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze is aangevochten en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van de appellant in zowel de beroepsprocedure als het hoger beroep.

Uitspraak

13/1299 WW
Datum uitspraak: 19 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
31 januari 2013, 12/382 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Rietveld hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Raad bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 29 november 2011 heeft het Uwv besloten dat appellant met ingang van
4 november 2011 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze blijvend geheel wordt geweigerd omdat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2. Bij besluit van 21 december 2011 heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard en beslist dat aan de werkloosheid van appellant geen dringende reden ten grondslag ligt zodat hij niet verwijtbaar werkloos is geworden. Appellant is met ingang van 26 oktober 2011 een
WW-uitkering toegekend. Het Uwv heeft de kosten van bezwaar aan appellant vergoed tot een bedrag van € 437,-.
2.1. De korpsbeheerder van de politieregio Utrecht (korpsbeheerder) heeft in zijn hoedanigheid van voormalig werkgever van appellant beroep ingesteld tegen het besluit van 21 december 2011. Hangende dat beroep heeft het Uwv bij besluit van 15 maart 2012 met toepassing van artikel 6:18 van de Awb het besluit van 21 december 2011 ingetrokken en opnieuw beslist op het bezwaar van appellant. Dat bezwaar is, met meeweging van de argumenten van de korpsbeheerder in het beroepschrift, wederom gegrond verklaard. Appellant is met ingang van 26 oktober 2011 in aanmerking gebracht voor een
WW-uitkering. De kosten van bezwaar zijn aan appellant vergoed tot een bedrag van € 437,-.
2.2. De rechtbank heeft appellant in de gelegenheid gesteld een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven. Bij brief van 12 juni 2012 heeft appellant van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Daarbij is verzocht om vergoeding van de proceskosten in beroep.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van de korpsbeheerder tegen het besluit van 15 maart 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
3.1. Het hoger beroep van appellant is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling. Appellant is van mening dat de rechtbank de door zijn gemachtigde opgestelde brief van 12 maart 2012 had dienen aan te merken als een schriftelijke uiteenzetting in de zin van artikel 8:43, tweede lid, van de Awb. Daarnaast heeft de gemachtigde appellant bijgestaan op de zitting van de rechtbank van 11 december 2012. Het stelsel van de artikelen 8:26 en 8:75 van de Awb biedt volgens appellant de rechtbank de ruimte om het Uwv te veroordelen in de proceskosten, gemaakt door een derde-partij.
3.2. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift benadrukt dat het beroep van de korpsbeheerder door de rechtbank ongegrond is verklaard waarmee het Uwv en appellant in het gelijk zijn gesteld. Appellant heeft weliswaar zijn zienswijze kenbaar gemaakt maar dit is volgens het Uwv geen proceshandeling geweest die in redelijkheid gemaakt hoefde te worden om het gelijk te behouden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.2.
De korpsbeheerder heeft er in het beroepschrift op gewezen dat het Uwv verzuimd heeft hem als belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord voordat op het bezwaar tegen het besluit van 29 november 2011 werd beslist. Het Uwv heeft in zoverre artikel 7:2, eerste lid, van de Awb veronachtzaamd, waardoor niet in bezwaar het standpunt van de korpsbeheerder als overheidswerkgever als bedoeld in artikel 1, onder i, van de WW bekend was bij de heroverweging van het bezwaar tegen het besluit van 29 november 2011. In reactie op de beroepsgrond van de korpsbeheerder heeft het Uwv zijn besluit van 21 december 2011 ingetrokken waarmee de onrechtmatigheid van dat besluit vaststaat. Door dit verzuim van het Uwv is pas in beroep duidelijk geworden wat het standpunt van de korpsbeheerder was over het al dan niet verwijtbaar werkloos zijn van appellant en heeft eerst in die fase een volledige heroverweging op basis van argumenten van appellant en van de korpsbeheerder kunnen plaatsvinden. Onder deze omstandigheden bestaat er aanleiding de in beroep door appellant redelijkerwijs gemaakte kosten te laten vergoeden door het Uwv.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het Uwv veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten van rechtsbijstand worden in beroep begroot op
€ 730,50.
5.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 487,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een
bedrag van € 1.217,50;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 118,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Hoogendoorn
GdJ