ECLI:NL:CRVB:2014:509

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
12-6314 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verkorting loonsanctie na onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de opgelegde loonsanctie voor appellante te verkorten. De loonsanctie was opgelegd omdat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer, die ziek was. Appellante had in de periode na de oplegging van de loonsanctie, tot 13 mei 2011, geen bewijsstukken overgelegd of andere re-integratieactiviteiten aangetoond die zouden kunnen leiden tot een verkorting van de loonsanctie. Het Uwv heeft daarom terecht besloten de loonsanctie niet te verkorten.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat appellante niet voldeed aan haar re-integratieverplichtingen. Appellante had weliswaar enkele initiatieven genomen, zoals het aanbieden van een taalcursus en sollicitatiehulp, maar deze werden als onvoldoende beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij haar tekortkomingen had hersteld. De Raad benadrukte dat het op de weg van appellante lag om aan te tonen dat zij de tekortkomingen had verholpen, wat niet was gebeurd.

De uitspraak concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen en is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

12/6314 WIA
Datum uitspraak: 19 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 oktober 2012, 12/215 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H. Beishuizen, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2013. Voor appellante is verschenen [naam werkgever], bijgestaan door mr. Beishuizen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 20 januari 2011 heeft het Uwv het tijdvak waarin [naam werknemer] (werknemer) jegens appellante als werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken tot 27 februari 2012. Die verlenging - ook wel kortweg loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de afloop van de wachttijd van 104 weken, en op de grond dat de
re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest. Voor dit verzuim ontbreekt volgens het Uwv een deugdelijke grond. Het Uwv heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), in verbinding met artikel 65 van de Wet WIA. Bij besluit van 29 april 2011 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 januari 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan dit besluit een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 29 april 2011 ten grondslag gelegd. Tegen het besluit van 29 april 2011 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2.1.
Appellante heeft tijdens de procedure in bezwaar tegen het besluit van 20 januari 2011 op 29 maart 2011 een verzoek tot bekorting van de loonsanctie ingediend. Bij besluit van
13 mei 2011 heeft het Uwv het tijdvak waarin de werknemer jegens appellante recht heeft op loon tijdens ziekte verkort tot 30 mei 2011.
2.2.
Bij besluit van 13 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de werknemer tegen het besluit van 13 mei 2011 gegrond verklaard. Het Uwv heeft aan dit besluit een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 28 november 2011 ten grondslag gelegd. Daarbij heeft het Uwv vastgesteld dat appellante de tekortkomingen van de
re-integratieverplichtingen om de werknemer bij een andere werkgever te laten re-integreren, het zogenaamde spoor 2, niet heeft hersteld. Om die reden wordt het tijdvak waarin de werknemer jegens appellante recht heeft op loon tijdens ziekte niet verkort tot 30 mei 2011, maar tot de datum beëindiging dienstverband, 30 oktober 2011.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 29 april 2011 en 28 november 2011 aannemelijk heeft gemaakt dat appellante met het aanmelden van de werknemer bij het Centraal Inburgeringsloket van de gemeente Rotterdam voor het volgen van een
NT2-taalcursus, het aanbieden van een sjabloon voor het opstellen van een curriculum vitae en een modelsollicitatiebrief, het attenderen van de werknemer op door de trajectbegeleidster geselecteerde vacatures en de werknemer een heftruckchauffeur opleiding te laten volgen onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in spoor 2. De rechtbank heeft voorts onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad overwogen dat de werkgever verantwoordelijk is en blijft voor de re-integratie van de werknemer met inbegrip van de activiteiten werkzaamheden van degene die hij daarbij inschakelt. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat het feit dat aan de werknemer uiteindelijk bij besluit van 28 februari 2012 een
WGA-uitkering is toegekend op basis van volledige arbeidsongeschiktheid er niet aan af doet dat op appellante de verplichting rustte inspanningen te verrichten gericht op de re-integratie van de werknemer.
4.
In hoger beroep herhaalt appellante het standpunt dat er geen re-integratiekansen zijn gemist. Appellante is samenvattend van mening dat zij met bekostiging van de cursus Nederlands en de te volgen opleiding tot heftruckchauffeur in combinatie met de vele vacatures die aan de werkgever zijn aangeboden voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De werknemer heeft vele malen kunnen solliciteren op functies die voor hem als passend aan te merken zijn. Appellante stelt voorts dat de vaststelling dat de
re-integratie-inspanningen in spoor 1 voldoende zijn geweest tot verkorting van de loonsanctie had moeten leiden.
5.
De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt dat in geschil is of appellante haar tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen via het tweede spoor vóór 13 mei 2011, de datum waarop op het verzoek om bekorting is beslist, heeft hersteld.
5.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA ligt het op de weg van appellante om aan te tonen dat zij de tekortkoming ten aanzien van de
re-integratie-inspanningen in spoor 2 heeft hersteld. Appellante is daarin niet geslaagd. In het rapport van 29 april 2011 heeft de bezwaararbeidsdeskundige het standpunt ingenomen dat appellante met de inkoop van het traject bij VSE/Sterren een niet-adequaat re-integratietraject in het 2e spoor heeft ingekocht waarmee zij niet heeft voldaan aan haar
re-integratie-inspanningen. Nu appellante geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit tot oplegging van de loonsanctie staat dit oordeel met betrekking tot het
re-integratietraject in rechte vast. In het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van
28 november 2011 heeft deze terecht aangegeven dat de door appellante bij het verzoek om bekorting overgelegde eindrapportage van arbeidsdeskundige M.J. Noorman van VSE/Sterren van 19 januari 2011 reeds bij de heroverweging naar aanleiding van het bezwaar tegen de opgelegde loonsanctie voorhanden was. Vastgesteld moet worden dat appellante in de periode na oplegging van de loonsanctie tot 13 mei 2011 geen stukken heeft overgelegd, noch op andere wijze heeft aangegeven, dat nieuwe dan wel andere re-integratieactiviteiten zijn opgestart, die zouden kunnen leiden tot een bekorting van de loonsanctie. Het Uwv heeft dan ook terecht besloten de loonsanctie niet te verkorten. Hetgeen appellante in wezen
beoogt - een hernieuwde discussie over de adequaatheid van het door haar ingekochte
re-integratie-traject - kan in het kader van het onderhavige hoger beroep niet plaatsvinden.
6.
Uit hetgeen hiervoor onder 5.1. is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
7.
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot het vergoeden van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) E. Heemsbergen

QH