In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De appellant, die een Ziektewet-uitkering ontving, had zijn uitkering verlaagd gezien door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met 25% over de periode van 7 juni 2010 tot en met 6 oktober 2010. Het Uwv stelde dat de appellant zijn genezing had belemmerd door niet deel te nemen aan een voorgesteld sportprogramma bij OCA, een re-integratiebedrijf. De appellant betwistte deze claim en voerde aan dat zijn migraineklachten hem verhinderden om aan het programma deel te nemen.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten van het Uwv niet voldoende onderbouwden dat het sportprogramma daadwerkelijk zou bijdragen aan de genezing van de appellant. De Raad oordeelde dat het Uwv niet had aangetoond dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan gedragingen die zijn genezing belemmerden, zoals gesteld in artikel 45 van de Ziektewet. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv en herstelde de ZW-uitkering van de appellant, waarbij het Uwv ook werd veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente en de kosten van rechtsbijstand van de appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering door het Uwv bij het opleggen van maatregelen en de noodzaak om de medische situatie van de appellant in ogenschouw te nemen. De Raad concludeerde dat de appellant niet verwijtbaar had gehandeld en dat de opgelegde maatregel niet gerechtvaardigd was.