ECLI:NL:CRVB:2014:504

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
12-5525 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van ZW-uitkering door Uwv wegens vermeende belemmering van genezing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De appellant, die een Ziektewet-uitkering ontving, had zijn uitkering verlaagd gezien door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met 25% over de periode van 7 juni 2010 tot en met 6 oktober 2010. Het Uwv stelde dat de appellant zijn genezing had belemmerd door niet deel te nemen aan een voorgesteld sportprogramma bij OCA, een re-integratiebedrijf. De appellant betwistte deze claim en voerde aan dat zijn migraineklachten hem verhinderden om aan het programma deel te nemen.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten van het Uwv niet voldoende onderbouwden dat het sportprogramma daadwerkelijk zou bijdragen aan de genezing van de appellant. De Raad oordeelde dat het Uwv niet had aangetoond dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan gedragingen die zijn genezing belemmerden, zoals gesteld in artikel 45 van de Ziektewet. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv en herstelde de ZW-uitkering van de appellant, waarbij het Uwv ook werd veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente en de kosten van rechtsbijstand van de appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering door het Uwv bij het opleggen van maatregelen en de noodzaak om de medische situatie van de appellant in ogenschouw te nemen. De Raad concludeerde dat de appellant niet verwijtbaar had gehandeld en dat de opgelegde maatregel niet gerechtvaardigd was.

Uitspraak

12/5525 ZW
Datum uitspraak: 19 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
31 augustus 2012, 10/3658 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.H.M. Hest, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv verzekeringsgeneeskundige rapporten ingezonden, waarop appellant heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2014. Voor appellant is mr. Hest verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft appellant zich op 6 augustus 2009 ziek gemeld met migraineklachten. Met ingang van
5 november 2009 heeft het Uwv hem een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2. Bij een onderzoek op 25 mei 2010 heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant praktische persoonsgerichte re-integratieondersteuning nodig heeft. Appellant is voor die ondersteuning door het Uwv aangemeld bij het bedrijf OCA. Op 2 juni 2010 heeft een zogenoemde OCA UWV Intake plaatsgevonden, die heeft geleid tot het advies om appellant een zogenoemde OCA Reactivering te laten doorlopen van twaalf weken, drie keer per week. Het programma zou volgens de omschreven hoofddoelstelling gericht zijn op toeleiding naar werk en als subdoelstelling werd geformuleerd een afname van beperkingen van appellant door zijn klachten, een normalisering van zijn dagritme en een verbetering van zijn algehele conditie. Tussen partijen staat vast dat het programma zou bestaan uit sporten onder leiding van een fysiotherapeut op drie dagen per week. Als zogenoemde kritische succesfactor is bij het advies benoemd dat appellant naast het programma bij OCA zo spoedig mogelijk zou moeten starten met een neurofeedbacktraining.
1.3. Met een e-mailbericht van 5 juli 2010 heeft OCA aan het Uwv laten weten dat appellant na de opbouwtrainingen niet meer op zijn afspraken bij OCA is verschenen. Volgens OCA zou appellant hebben laten weten dat hij niet in de gelegenheid wordt gesteld om een neurofeedbacktraining te volgen, zodat volgens hem ook het programma bij OCA geen meerwaarde kan hebben. In een telefonisch contact met het Uwv op 20 juli 2010 heeft appellant een andere lezing gegeven van de beëindiging van zijn contact met OCA. Volgens appellant heeft hij afgebeld voor het sporten in verband met migraine en is in overleg met OCA vastgesteld dat met zijn migraineklachten het sportprogramma voorlopig niet zinvol is.
1.4. Bij besluit van 5 augustus 2010 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant bij wijze van maatregel over de periode van 7 juni 2010 tot en met 6 oktober 2010 verlaagd met 25%. Appellant heeft tegen het besluit van 5 augustus 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
4 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard en de opgelegde maatregel gehandhaafd. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant zijn genezing heeft belemmerd door zonder deugdelijke grond niet verder mee te werken aan het traject bij OCA.
2.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het beroep ongegrond verklaard en het verzoek van appellant afgewezen om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente. Volgens de rechtbank heeft het Uwv op goede gronden geconcludeerd dat appellant zonder deugdelijke grond heeft geweigerd verder mee te werken aan het traject bij OCA, waardoor zijn genezing is belemmerd. Uit de informatie die de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv hebben ontvangen, hebben zij niet behoeven af te leiden dat het door OCA geadviseerde programma voor appellant niet geschikt was te achten. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een verminderde verwijtbaarheid van appellant die zou moeten leiden tot een maatregel van een andere hoogte en duur dan het Uwv heeft opgelegd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep erop gewezen dat hij met ingang van 4 augustus 2011 in aanmerking is gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Hij is, zoals volgt uit een besluit van
11 september 2012, met ingang van 4 augustus 2011 volledig arbeidsongeschikt geacht omdat, op grond van informatie die is ontvangen van zijn behandelend neuroloog, is aangenomen dat het verzuimrisico dusdanig groot is dat van een werkgever niet verwacht kan worden dat hij appellant in dienst neemt of houdt. Volgens appellant was zijn medische toestand in juni 2010 geen andere dan op 4 augustus 2011. Hij was in juni 2010 in verband met zijn migraineklachten niet in staat om mee te werken aan het programma bij OCA, maar in ieder geval kan hem zijn opstelling niet of in mindere mate worden verweten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Volgens het Uwv staat niet vast dat de migraineaanvallen van appellant in juni 2010 even frequent en hevig waren als ten tijde van de WIA-beoordeling. Er was voor appellant geen medische belemmering om aan het sportprogramma deel te nemen. Appellant valt te verwijten dat hij het traject bij OCA geen enkele kans heeft gegeven.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW weigert het Uwv een ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend onder meer indien de verzekerde zich gedurende de ongeschiktheid tot werken schuldig maakt aan gedragingen, waardoor zijn genezing wordt belemmerd.
4.2.
Het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat de aan appellant verweten gedraging die zijn genezing zou belemmeren bestaat uit zijn nalaten een aanvang te maken met het sportprogramma bij de door OCA aangewezen fysiotherapeut.
4.3.
Ter beantwoording is allereerst niet, zoals de rechtbank heeft gedaan, de vraag of appellant een deugdelijke grond had om zich af te melden voor het traject bij OCA, maar de vraag of appellant door niet te beginnen met het sportprogramma zijn genezing heeft belemmerd.
4.4.
Uit de rapporten van de verzekeringsartsen in combinatie met informatie van behandelaars van appellant volgt dat de ongeschiktheid van appellant om te werken wordt veroorzaakt door migraineaanvallen en door een gedragsstoornis. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het in hoger beroep ingebrachte rapport van 24 april 2013 als haar opvatting gegeven dat het traject bij OCA niet als doel had de migraine te genezen en dat het traject daarvoor ook niet geschikt was. Volgens de bezwaarverzekeringsarts had het traject wel kunnen leiden tot een verbetering van de belastbaarheid door een afname van de klachten bij een verbetering van de conditie en afname van stress door een goede dagstructuur aan te brengen. Aan de gedragsstoornis van appellant is door de bezwaarverzekeringsarts bij haar beantwoording van de vraag of het traject bij OCA tot genezing van appellant zou kunnen leiden, geen aandacht besteed.
4.5.
Waar met de beschikbare verzekeringsgeneeskundige rapporten niet de stelling van het Uwv wordt gemotiveerd dat het door OCA voorgestelde sportprogramma bij een fysiotherapeut tot genezing zou kunnen leiden, ontbreekt ook een deugdelijke motivering van het standpunt dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan de in 4.2 omschreven gedraging. Dat betekent dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand kan blijven.
4.6.
Er is geen aanleiding het Uwv de mogelijkheid te bieden het gebrek aan het bestreden besluit te herstellen. De medische motivering die nodig is om te kunnen stellen dat appellant zich heeft schuldig gemaakt aan een gedraging waardoor zijn genezing is belemmerd, heeft het Uwv gegeven en die motivering is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Nadere overwegingen van het Uwv met betrekking tot de wenselijkheid dat appellant zijn conditie verbeterde en een goede dagstructuur verkreeg, zullen niet leiden tot het oordeel dat zijn afmelding bij OCA een genezing belemmerende handeling is geweest. Het Uwv ontbeert daarom de bevoegdheid appellant om die reden een maatregel op te leggen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en het bestreden besluit moeten worden vernietigd. Het besluit van
5 augustus 2010, waarbij aan appellant een maatregel is opgelegd, zal worden herroepen.
5.1.
De vordering van appellant om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente over het bedrag dat als gevolg van de herroeping van het besluit 5 augustus 2010 door het Uwv zal worden nabetaald, zal worden toegewezen. Het Uwv is aan appellant wettelijke rente verschuldigd telkens vanaf de eerste dag van de maand volgend op de die waarin ten onrechte een verlaagd bedrag aan ZW-uitkering is betaald tot aan de dag van algehele voldoening.
5.2.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand van appellant en in zijn reiskosten in beroep. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 974,- in bezwaar, op € 974,- in beroep en op € 974,- in hoger beroep. De reiskosten worden begroot op € 12,20. De kostenveroordeling bedraagt in totaal € 2.934,20.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 4 november 2010;
  • herroept het besluit van 5 augustus 2010 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt
van het vernietigde besluit van 4 november 2010;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente als in overweging 5.1 van deze
uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.934,20;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD