ECLI:NL:CRVB:2014:502

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
12-4392 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het Plan van Aanpak en de geschiktheid voor arbeidsdeelname na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die sinds 2000 werkzaam was als senior consultant, is sinds 2 augustus 2010 uitgevallen door rugklachten, duizeligheid, hoofdpijn en psychische klachten. Hij ontvangt sinds 28 november 2010 een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW).

De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant in staat is tot regelmatig functioneren en dat hij mogelijkheden heeft voor overzichtelijk, niet-stresserend werk. Op basis hiervan is er een Plan van Aanpak opgesteld, waarin werd aangegeven dat appellant de mogelijkheden op de arbeidsmarkt in minder belastende functies en vrijwilligerswerk zou onderzoeken. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat het starten van een eigen onderneming niet passend is gezien de beperkingen van appellant, en heeft een starterskrediet uitgesloten. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en geoordeeld dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant correct heeft vastgesteld. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij niet in staat is om te werken en dat het Uwv zijn ex-werkgever had moeten aanspreken. De Raad heeft echter geen reden gevonden om anders te oordelen dan de rechtbank. Er is geen psychiatrische stoornis vastgesteld die appellant zou beletten om in een dienstverband te werken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 februari 2014.

Uitspraak

12/4392 ZW
Datum uitspraak: 19 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 juni 2012, 12/148 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was sinds 2000 tot einde dienstverband op 27 november 2010 werkzaam als senior consultant bij derden voor de afdeling bouwkundige dienstverlening bij [naam werkgever]. Op 2 augustus 2010 is appellant uitgevallen met rugklachten, duizeligheid, hoofdpijn en psychische klachten. Met ingang van 28 november 2010 ontvangt appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.2. Op 28 maart 2011 heeft appellant het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. Deze heeft vastgesteld dat appellant tot regelmatig functioneren komt en dat appellant benutbare mogelijkheden heeft voor overzichtelijk, niet stresserend werk. De arbeidsdeskundige heeft op basis daarvan op 27 mei 2011 het Plan van Aanpak opgesteld, waarin is aangegeven dat appellant de mogelijkheden op de arbeidsmarkt in minder belastende functies en met betrekking tot het verrichten van vrijwilligerswerk gaat onderzoeken. Voorts is aangegeven dat het starten van een eigen onderneming gezien de beperkingen van appellant niet passend is, zodat een starterskrediet niet tot de mogelijkheden behoort.
1.3. Bij brief van 27 mei 2011 is het Plan van Aanpak aan appellant toegestuurd. Appellant heeft tegen het Plan van Aanpak bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant onjuist heeft vastgesteld. Appellant heeft zijn standpunt dat hij op medische gronden ongeschikt is voor werken in dienstverband en vrijwilligerswerk ook niet met medische informatie onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is de arbeidsdeskundige bij het opstellen van het Plan van Aanpak dan ook terecht uitgegaan van de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen en heeft hij tevens terecht aangenomen dat het opstarten van het eigen bedrijf voor appellant niet geschikt was. Ten aanzien van de stelling van appellant dat zijn ex-werkgever moet worden aangesproken heeft de rechtbank vastgesteld dat het dienstverband door de kantonrechter is ontbonden in november 2010. De werkgever heeft geen rol bij het opstellen van een Plan van aanpak nu deze taak op grond van de Wet SUWI bij het Uwv is neergelegd in het geval de betrokkene een ZW-uitkering ontvangt. De vraag of de voormalig werkgever correct heeft gehandeld is derhalve niet relevant voor het opstellen van het Plan van Aanpak.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij het er niet mee eens is dat het starten van een eigen onderneming door het Uwv wordt tegengewerkt en een starterskrediet niet tot de mogelijkheden behoort. Verder acht hij zich om medische redenen niet in staat weer te moeten gaan werken voor een werkgever. Ook herhaalt appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn ex-werkgever had moeten aanspreken omdat deze in de periode van 2 augustus 2010 tot 28 november 2010 zijn re-integratieverplichtingen niet heeft nageleefd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geschil is uitsluitend aan de orde de beoordeling van het Plan van Aanpak van
27 mei 2011.
4.2.
De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er bestaat geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat appellant - gelet op de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen - ten tijde hier van belang nog niet kon starten met een eigen onderneming. Appellant heeft in dit verband ook zelf tijdens de bezwaarprocedure aangegeven dat zijn behandelaars van mening zijn dat hij daarmee moet wachten tot zijn problemen zijn opgelost. Met betrekking tot het standpunt van appellant dat hij om medische reden niet meer voor een werkgever zou kunnen werken, wordt de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts neergelegd in het rapport van
20 augustus 2013 onderschreven. In de door appellant overgelegde medische informatie van A.C. van Kralingen van 5 juli 2012 is geen psychiatrische stoornis vastgesteld op basis waarvan appellant niet in een dienstverband zou kunnen werken.
5.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) E. Heemsbergen

QH