In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De appellant, een zelfstandige, had zijn inlichtingenverplichting geschonden door geen opgave te doen van gewerkte uren, wat leidde tot een herziening van zijn WW-uitkering en een terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering. Het Uwv had appellant een boete opgelegd van € 2.112,-, welke door de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat zowel objectief als subjectief een verwijt aan appellant kon worden gemaakt. De vraag op de werkbriefjes over het verrichten van werkzaamheden was duidelijk en appellant was zich bewust van de noodzaak om gewerkte uren op te geven. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de opgelegde boete evenredig was aan de ernst van de overtreding. De Raad vernietigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, omdat deze niet had vastgesteld dat het besluit van 1 september 2009 vernietigd moest worden, en verklaarde het beroep tegen dit besluit gegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.217,- bedroegen.