ECLI:NL:CRVB:2014:488
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om loskoppeling van het inkomen van de moeder bij de vaststelling van de aanvullende beurs
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.M. Tason Avila, had een verzoek ingediend om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar moeder. Dit verzoek was afgewezen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die stelde dat er geen sprake was van een ernstig en structureel conflict tussen appellante en haar moeder, zoals vereist door de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
Appellante betoogde in hoger beroep dat er wel degelijk voldaan was aan de conflicteis, en dat de relatie met haar moeder ernstig verstoord was. Ze beschreef een situatie waarin haar moeder geestelijke druk op haar uitoefende, wat leidde tot emotionele manipulatie en een vermijding van contact. De Raad overwoog echter dat, hoewel de relatie tussen appellante en haar moeder verstoord was, dit niet voldeed aan de wettelijke definitie van een ernstig en structureel conflict. De Raad verwees naar de Nota van Toelichting bij het Bsf 2000, waarin wordt gesteld dat een dergelijk conflict moet worden gekarakteriseerd door ernstig geweld of andere extreme omstandigheden.
De Raad concludeerde dat de verstoorde relatie, hoe pijnlijk ook voor appellante, niet voldeed aan de criteria voor loskoppeling van het inkomen van de moeder. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de Raad, met de griffier aanwezig.