ECLI:NL:CRVB:2014:4457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2014
Publicatiedatum
31 december 2014
Zaaknummer
14-2322 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding in zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een bezwaar van appellante, woonachtig in Zwitserland, tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 1 maart 2013. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad overweegt dat appellante haar gemachtigde tijdig heeft ingelicht over de termijn voor het indienen van bezwaar, maar dat de gemachtigde op onjuiste gronden heeft aangenomen dat de termijn pas na ontvangst van het besluit begint. De Raad stelt vast dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, ondanks de argumenten van de gemachtigde dat dit excessief formalisme zou zijn en in strijd met internationaal recht. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2322 ZVW
Datum uitspraak: 31 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 maart 2014, 13/1902 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (Zwitserland) (appellante)
de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft L. Heidbrink, advocaat in Zwitserland, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het geschil is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 29 oktober 2014. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb van 1 maart 2013 - waarbij het bezwaar van appellante tegen het besluit van de Svb van 21 augustus 2012 tot inhouding van een bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet niet-ontvankelijk is verklaard - gegrond verklaard, het besluit van 1 maart 2013 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
1.2.
De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat het bezwaar van appellante tegen het in 1.1 bedoelde besluit niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. De gemachtigde van appellante heeft zich in hoger beroep - kort samengevat - op het standpunt gesteld het onevenwichtig en onjuist te vinden de in Zwitserland woonachtige appellante aan de in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen termijnen te houden.
3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend.
3.2.
Over de vraag of niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest, overweegt de Raad als volgt.
3.3.
Appellante heeft zich bij brief van 11 september 2012 en daardoor ruim voor het verstrijken van de bezwaartermijn gewend tot haar gemachtigde met het verzoek te bezien of het was aangewezen bezwaar in te dienen tegen het besluit tot inhouding als bedoeld in 1.1. In deze brief heeft appellante haar gemachtigde erop gewezen dat de termijn voor het indienen van bezwaar zes weken bedraagt, gerekend vanaf de datum van verzending van het besluit. De gemachtigde van appellante is, zoals blijkt uit zijn aan de Svb gerichte brief van
28 december 2012, niettemin uitgegaan van de naar zijn stelling in Zwitserland geldende regeling inhoudende dat de termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen starten na ontvangst van een besluit. De gemachtigde van appellante is er hierbij voorts van uitgegaan dat appellante het besluit van 21 augustus 2012 eerst op 7 september 2012 heeft ontvangen.
3.4.
De in 3.3 geschetste omstandigheden leveren geen grond op om tot het oordeel te komen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Daargelaten dat onbekendheid met een wettelijke regeling de gemachtigde van appellante niet tot voordeel kan strekken en dat door de gemachtigde niet met kracht van argumenten is onderbouwd dat appellante de brief van 21 augustus 2012 eerst op 7 september 2012 heeft ontvangen, kan er niet aan worden voorbijgegaan dat appellante haar gemachtigde op juiste wijze heeft voorgelicht. Dat gemachtigde op onjuiste gronden niettemin de aanvang van de termijn onjuist heeft bepaald, dient voor zijn rekening en die van appellante te komen.
3.5.
De stelling van gemachtigde van appellante die erop neerkomt dat het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar op de grond dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, getuigt van een excessief formalisme en daarom in strijd is met het internationaal recht, treft volgens vaste rechtspraak van de Raad geen doel. De Raad wijst op de uitspraken van
14 juli 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY4097, 23 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR5635 en van 3 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT7485.
3.6.
Gelet op hetgeen is overwogen in 3.1 tot en met 3.5 dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
3.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) D. van Wijk

MK