ECLI:NL:CRVB:2014:4452

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
30 december 2014
Zaaknummer
14-826 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering met voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1984, op 30 maart 2010 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uwv op 5 augustus 2010 werd afgewezen. Het Uwv stelde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet Wajong. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank benoemde deskundige W.B. Gunning, die op 1 februari 2013 rapporteerde over de medische toestand van appellant. De deskundige concludeerde dat appellant lijdt aan verschillende psychische aandoeningen, maar dat de arbeidsdeskundige aspecten zijn expertise te boven gingen. De rechtbank oordeelde dat de deskundige zorgvuldig had gehandeld en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de psychische klachten van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand.

Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte de deskundige had gevolgd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht de deskundige had gevolgd, omdat het rapport inzichtelijk en consistent was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor verdergaande beperkingen dan die in de FML waren vastgelegd. De arbeidsdeskundige had nieuwe functies geselecteerd die medisch geschikt waren voor appellant, en het hoger beroep werd afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/826 WWAJ
Datum uitspraak: 24 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 januari 2014, 11/892 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geschil is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 29 oktober 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren op [in] 1984, heeft op 30 maart 2010, door het Uwv ontvangen op 22 april 2010, een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 5 augustus 2010 de aanvraag van appellant afgewezen, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van de Wet Wajong. Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is, na nader medisch en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van
3 januari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft voor haar oordeelsvorming neuroloog en psychiater W.B. Gunning als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 1 februari 2013 gerapporteerd. Uit zijn rapport volgt dat bij appellant op [in] 2001 (17e levensjaar) sprake was van een depressieve stoornis met vitale trekken en een obsessieve compulsieve stoornis. Op
[in] 2002 liet appellant geen beperkingen zien, maar verbleef hij nog in een vakinternaat en werd hij begeleid door de GGZ. Op 5 augustus 2010 was bij appellant sprake van een angststoornis NAO, alcoholafhankelijkheid en een persoonlijkheidsstoornis NAO. De deskundige heeft vervolgens aangegeven dat hij niet kan instemmen met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Volgens de deskundige ‘ maalt ’ appellant, heeft appellant moeite met informatieverwerking, is hij beneden gemiddeld intelligent en is het richten van de aandacht van minstens een half uur op één informatiebron beperkt. Daarnaast is sprake van een beperking op herinneren, inzicht in eigen kunnen, zelfstandig handelen, handelingstempo, emotionele problemen van anderen hanteren en is appellant sterk beperkt wat betreft samenwerken.
2.2.
De rechtbank heeft het onderzoek van de door haar benoemde deskundige zorgvuldig geacht. Dat de deskundige heeft aangegeven dat de arbeidsdeskundige aspecten zijn expertise te boven gaan getuigt daarvan volgens de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige de gestelde medische vragen zelfstandig en onafhankelijk beantwoord. In overeenstemming met de aanwijzingen van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nieuwe FML opgesteld, waarin naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate rekening is gehouden met de psychische klachten van appellant en zijn functionele mogelijkheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom appellant niet beperkt is wat betreft beoordelingsaspect 1.7 handelingstempo. Wat betreft de stelling van appellant dat hij begeleiding nodig heeft bij alle dagelijkse dingen en dat zijn zelfstandig handelen niet normaal is heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat in het beoordelingsaspect 1.9.3 (begeleiding) voldoende rekening is gehouden met de beperking van appellant in het zelfstandig handelen.
2.3.
Ervan uitgaande dat de medische beperkingen van appellant door de verzekeringsartsen van het Uwv in de aangepaste FML van 4 april 2013 juist zijn weergegeven, heeft de rechtbank zich ook kunnen verenigen met de aan de schatting als voor appellant passende arbeidsmogelijkheden ten grondslag gelegde functies. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit zijn in stand gelaten, nu de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de nieuw geduide functies heeft afgezet tegen de nieuwe FML en overtuigend heeft uiteengezet dat deze functies op [in] 2002 passend waren voor appellant. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt niet. Omdat het beroep gegrond verklaard is, heeft de rechtbank het Uwv opgedragen het griffierecht en de proceskosten van appellant te vergoeden.
3. Appellant heeft zich niet met de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit kunnen verenigen en heeft in hoger beroep gehandhaafd wat hij in beroep heeft aangevoerd. Appellant is verder van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onderzoek door deskundige Gunning afdoende is geweest, nu de deskundige diverse vragen van de rechtbank niet heeft beantwoord.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop moet worden gesteld dat appellant in april 2010 een aanvraag op grond van de Wet Wajong heeft ingediend. Zoals is geoordeeld in de uitspraak van 9 augustus 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1530) volgt uit het bepaalde in artikel 3:6 van de Wet Wajong dat aanvragen ingediend na 1 januari 2010 beoordeeld dienen te worden naar de bepalingen in hoofdstuk 2 van de Wet Wajong. Dit betekent dat het geschil tussen partijen beoordeeld moet worden op grond van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong.
4.2.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Betreffende de medische grondslag van het bestreden besluit ziet de Raad zich gesteld voor de vraag of de rechtbank terecht de door haar geraadpleegde deskundige heeft gevolgd. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De door deskundige gegeven motivering is overtuigend. De in hoger beroep aangevoerde gronden vormen niet een voldoende gemotiveerde betwisting van de juistheid van de in het rapport neergelegde zienswijze. Voor het stellen van verdergaande beperkingen dan die in de FML van 4 april 2013 zijn vastgelegd wordt geen aanleiding gezien. De rechtbank heeft dus met juistheid de deskundige gevolgd en de naar aanleiding van het deskundigenrapport bijgestelde medische grondslag van het bestreden besluit terecht onderschreven.
4.4.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit merkt de Raad het volgende op. In overeenstemming met de aanwijzingen van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nieuwe FML opgesteld. Op basis daarvan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vijf nieuwe functies geselecteerd waarvan twee reserve functies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in zijn rapport van 3 april 2013 opgenomen beperkingen voor avond- en nachtdiensten, evenals een beperking voor het aantal uren per dag en per week (maximaal 8 uur per dag tot maximaal 40 uur per week) echter niet in de FML van 4 april 2013, in rubriek 6 ‘werktijden’, opgenomen. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 5 april 2013 blijkt dat bij de functies van plaatwerker
(sbc-code 264090) en productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) sprake is van wisseldienst van maandag tot en met vrijdag, waarbij in de voormiddag, namiddag en avond wordt gewerkt. Gelet hierop dienen deze twee functies te vervallen. Er resteren echter voldoende (reserve)functies die, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt en waarmee appellant meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen.
4.5.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en B.M. van Dun en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Fotchind

JL