ECLI:NL:CRVB:2014:4427
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en omzetting in leenbijstand wegens bezit onroerend goed in het buitenland
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand en de omzetting van bijstand in leenbijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving bijstand van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, maar het college heeft de bijstand ingetrokken omdat appellante een appartement in Moskou bezat, waarvan de waarde niet goed was vastgesteld. Het college stelde dat appellante over voldoende middelen beschikte om in haar levensonderhoud te voorzien, gezien de waarde van het onroerend goed. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat appellante op korte termijn over middelen kon beschikken, en dat de omzetting van bijstand in leenbijstand niet zorgvuldig was voorbereid. De Raad vernietigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en herroept het besluit van het college om de bijstand om te zetten in leenbijstand. De Raad stelt vast dat de bijstand met ingang van 15 mei 2013 kan worden beëindigd, omdat appellante op dat moment over een vermogen beschikte dat de vrij te laten grens overschreed. De Raad kent appellante schadevergoeding toe in de vorm van wettelijke rente over de bijstand die ten onrechte niet is uitgekeerd en veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van appellante.