In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag van appellante, die sinds 1 februari 1998 in dienst was van de gemeente Maastricht als stadswacht. Vanwege problemen met haar functioneren werd zij per 7 maart 2005 geplaatst bij een ander bedrijf en kreeg zij op 16 juni 2011 een voorwaardelijk strafontslag opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim en ongepast gedrag. Dit ontslag werd niet ten uitvoer gelegd, mits appellante zich aan bepaalde voorwaarden hield. Echter, tijdens een verbetertraject heeft appellante zich niet aan deze voorwaarden gehouden, wat leidde tot de beslissing van het college om het voorwaardelijk ontslag ten uitvoer te leggen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante zich tijdens het verbetertraject schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, waaronder het niet naleven van gedragsnormen en het vertonen van ongepast gedrag. De Raad stelt vast dat het college bevoegd was om het voorwaardelijk ontslag ten uitvoer te leggen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit zouden rechtvaardigen. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante tegen de beslissing van het college ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat appellante niet in staat is geweest om aan de gestelde voorwaarden te voldoen en dat het college in redelijkheid tot de tenuitvoerlegging van het ontslag heeft kunnen besluiten.