Uitspraak
28 februari 2013, 12/1729 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die geen vaste aanstelling heeft gekregen na een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A. Rhijnsburger, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard, dat de tijdelijke aanstelling niet omzette in een vaste aanstelling. Het college heeft dit besluit gemotiveerd met zowel het functioneren van de appellant als de noodzaak tot bezuinigingen binnen de organisatie.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de appellant geen vaste aanstelling kreeg, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit bleven in stand. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat, ook al is er geen grond om de appellant een vaste aanstelling te onthouden op basis van functioneren, het college wel degelijk kan besluiten tot het niet verlenen van een vaste aanstelling als er bijzondere omstandigheden zijn, zoals bezuinigingsmaatregelen.
De Raad bevestigt dat de bezuinigingsgrondslag die het college heeft aangevoerd, niet te algemeen is en dat de appellant niet kan stellen dat zijn functie is ingevuld door een andere medewerker, aangezien deze medewerker slechts tijdelijk werkzaamheden heeft verricht in het kader van re-integratie. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.