ECLI:NL:CRVB:2009:BI0637

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6403 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K. Zeilemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijk dienstverband van rechtswege door financiële situatie van de gemeente

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] ongegrond werd verklaard. Appellante was tijdelijk aangesteld als medewerker bij de afdeling Sociale Zaken, maar haar aanstelling eindigde van rechtswege per 1 september 2004. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de beëindiging van het dienstverband niet het gevolg was van de wijze van functioneren van appellante, maar van de financiële situatie van de gemeente, die noodzaak tot bezuinigingen met zich meebracht.

De Raad overweegt dat appellante, die gedurende een jaar op proef was aangesteld, er in beginsel van mocht uitgaan dat haar functioneren beoordeeld zou worden en dat bij een gunstige beoordeling een vaste aanstelling zou volgen. Echter, de Raad stelt vast dat er bijzondere omstandigheden waren die een omzetting naar een vast dienstverband in de weg stonden. De gemeente had te maken met noodzakelijke bezuinigingsmaatregelen, die ook personele gevolgen hadden. De Raad concludeert dat het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om appellante geen vaste aanstelling te verlenen, gezien de financiële situatie van de gemeente.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, op 2 april 2009.

Uitspraak

07/6403 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [naam gemeente], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 september 2007, 05/2087 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] (hierna: college)
Datum uitspraak: 2 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2009. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.G.W. van Heugten en mr. C.J.M.H. Meulendijk, beiden werkzaam bij de gemeente [naam gemeente].
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 25 september 2001 is appellante met ingang van 19 november 2001 bij wijze van proef aangesteld in een tijdelijke aanstelling voor een jaar als medewerker verhaal en vordering bij de afdeling Sociale Zaken. Die aanstelling is voor een half jaar verlengd. Bij brief van 7 mei 2003 is appellante meegedeeld dat haar aanstelling eindigt met ingang van 19 mei 2003. Daarbij is meegedeeld dat de gemeente [naam gemeente] aan de vooravond staat van een reorganisatie en het reorganisatietraject voor appellante hopelijk kansen biedt om binnen afzienbare tijd weer aan de slag te gaan bij de gemeente. Bij besluit van 1 september 2003 is appellante met ingang van die datum bij wijze van proef aangesteld in een tijdelijke aanstelling voor een jaar als allround medewerker publiekzaken.
1.2. Bij het besluit van 6 augustus 2004 heeft het college aan appellante meegedeeld dat het dienstverband met ingang van 1 september 2004 van rechtswege eindigt.
2. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 mei 2005, verzonden op 25 mei 2005, (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat, gezien de noodzakelijke bezuinigingsmaatregelen, sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat een omzetting naar een vast dienstverband niet tot de mogelijkheden behoorde.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
4.1. De Raad stelt voorop dat het dienstverband van appellante per 1 september 2004 van rechtswege zou eindigen. In dit geding gaat het om de vraag of het college appellante een vaste aanstelling had behoren te verlenen. Nu appellante gedurende een jaar op proef was aangesteld, kon en mocht zij er in beginsel van uitgaan dat de wijze waarop zij haar functie vervulde door het college aan een beoordeling zou worden onderworpen en dat haar bij een gunstige beoordeling een vaste aanstelling of, als nog enige twijfel zou resteren, weer een proefaanstelling zou worden verleend. Dit neemt niet weg dat van een dergelijke (ook gebruikelijke) gang van zaken kan worden afgezien als zich een bijzondere omstandigheid van gewichtige aard voordoet. In lijn met zijn uitspraak van 9 oktober 2008, LJN BG1045, is de Raad van oordeel dat een zodanige omstandigheid zou kunnen worden gevormd door de noodzaak tot het treffen van bezuinigingsmaatregelen
4.2. De Raad stelt vast dat de wijze van functioneren van appellante niet de reden is geweest dat de tijdelijke aanstelling niet is omgezet in een vast dienstverband. De reden is gelegen in de financiële situatie van de gemeente [naam gemeente]. Het college heeft toegelicht dat die zodanig was dat de gemeente enkele noodzakelijke bezuinigings-maatregelen moest treffen. Die bezuinigingen strekten zich ook uit tot personele aangelegenheden. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het college verwezen naar de begroting van de gemeente over 2004 waaruit blijkt dat besloten is voor € 550.000,- te bezuinigen op personeel door het niet opvullen van vacatures. Appellante heeft het noodzakelijke karakter van deze bezuinigingen niet betwist, maar slechts verklaard niet op de hoogte te zijn geweest. De Raad acht echter voldoende aannemelijk dat de te treffen bezuinigingsmaatregelen een vast dienstverband met appellante in de weg stonden.
4.3. Vorenstaande overwegingen brengen de Raad tot het oordeel dat onvoldoende grond bestaat voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 april 2009.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) K. Moaddine.
HD