ECLI:NL:CRVB:2014:4408
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- M. Greebe
- R.E. Bakker
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en medische grondslag bij CVS
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als timmerman/ploegleider heeft gewerkt, is sinds februari 2007 arbeidsongeschikt door griepklachten en chronische vermoeidheid. Het Uwv heeft appellant in 2009 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering en later voor een WGA-vervolguitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 45%. Na een herbeoordeling in 2013 werd deze mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 45 tot 55%.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts W.R. Roelink zorgvuldig was uitgevoerd en dat het Protocol Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS) in de beoordeling was betrokken. Appellant betwistte de objectiviteit van het onderzoek en stelde dat zijn klachten niet adequaat waren meegenomen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig had gehandeld. De Raad benadrukte dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid op objectieve medische gronden moet plaatsvinden en dat subjectieve klachten niet als uitgangspunt kunnen dienen.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en dat de door appellant ingebrachte gegevens geen nieuwe inzichten boden. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.