ECLI:NL:CRVB:2014:4401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
13-3092 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag naar de norm voor gehuwden; boete wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een uitkering ontving op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, had zijn situatie niet correct doorgegeven aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat de partner van appellant per 12 januari 2007 was verhuisd, maar appellant had dit niet gemeld. Hierdoor werd de toeslag onterecht doorbetaald, wat leidde tot een terugvordering van € 22.140,84 en een boete van € 2.068,-. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij de wijziging in zijn woonsituatie telefonisch had doorgegeven aan een medewerkster van het Uwv, maar de Raad oordeelde dat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden. De Raad stelde vast dat appellant niet had aangetoond dat hij de wijziging had doorgegeven en dat hij had moeten begrijpen dat zijn uitkering onterecht werd voortgezet. De Raad oordeelde dat de opgelegde boete evenredig was aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig doorgeven van wijzigingen in de persoonlijke situatie aan het Uwv en de gevolgen van het niet naleven van de inlichtingenplicht. De Raad concludeerde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van appellant niet slaagde, omdat hij niet had aangetoond dat hij recht had op de toezegging die hij beweerde te hebben ontvangen.

Uitspraak

13/3092 TW
Datum uitspraak: 24 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 mei 2013, 12/4668 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Sloot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellant bij besluit van 14 september 2006 de uitkering van appellant
op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten met ingang van
1 maart 2006 aangevuld met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Amsterdam is gebleken dat de partner van appellant met ingang van 12 januari 2007 is verhuisd naar een ander adres dan dat van appellant. Op grond van deze informatie heeft het Uwv bij besluit van 2 mei 2012 de toeslag van appellant met ingang van 12 januari 2007 herzien en de volgens het Uwv over de periode van 12 januari 2007 tot 1 mei 2012 onverschuldigd betaalde toeslag van € 22.140,84 van appellant teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 22 mei 2012 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 2.068,-, omdat appellant het Uwv niet heeft geïnformeerd over het feit dat hij vanaf 12 januari 2007 alleenstaande was.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 2 en 22 mei 2012. Bij beslissing op bezwaar van 6 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank was het Uwv gehouden de toeslag van appellant met ingang van 12 januari 2007 te herzien en de onverschuldigd betaalde toeslag terug te vorderen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat appellant zijn stelling dat hij de wijziging in zijn leefvorm telefonisch aan [naam], voormalig medewerkster van het Uwv, heeft doorgegeven, niet aannemelijk heeft gemaakt en vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank was het Uwv gehouden appellant een boete op te leggen. De hoogte ervan is in overeenstemming met artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij de wijziging in zijn woonsituatie aan [naam] heeft doorgegeven en dat [naam] hem heeft toegezegd dat de wijziging doorgevoerd zou worden. Volgens hem heeft hij aan die toezegging een rechtens te beschermen vertrouwen ontleend. De overtreding van artikel 12 van de TW kan hem niet worden verweten. Het bedrag van de opgelegde boete is volgens appellant erg hoog en zou drastisch moeten worden verminderd.
3.2.
Het Uwv heeft ontkend dat appellant de wijziging telefonisch heeft doorgegeven. Van appellant had mogen worden verwacht dat hij, op het moment dat hij merkte dat zijn uitkering ongewijzigd werd voortgezet, contact had opgenomen met het Uwv. De opgelegde boete kan niet als onevenredig hoog worden gezien, gezien de lange duur van de periode dat appellant geen juiste informatie heeft verstrekt over zijn leefsituatie en de hoogte van het ten gevolge daarvan ten onrechte betaalde bedrag aan toeslag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijke kader wordt verwezen naar onderdeel 2 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat op grond van artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, zoals dat ten tijde hier van belang gold, de bestuurlijke boete wordt vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 52,- wordt vastgesteld en dat dit bedrag naar boven wordt afgerond op een veelvoud van € 10,-.
4.2.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Uit de door het Uwv in hoger beroep overgelegde stukken blijkt dat appellant bij brief van 14 februari 2006 [naam] heeft geïnformeerd over het inwonen van zijn partner vanaf 20 juli 2005 en dat appellant in september 2006 het Uwv heeft laten weten dat [naam] halverwege juli 2006 hem heeft gebeld met de mededeling dat zij bezig was met zijn aanvraag en hij daarover nog geen uitsluitsel had gekregen. Vervolgens is op 14 september 2006 de gevraagde toeslag naar de norm voor gehuwden toegekend. Het Uwv heeft in het toekenningsbesluit appellant erop gewezen dat hij wijzigingen in zijn leefvorm en gezinssamenstelling onmiddellijk moet doorgeven op het speciaal daarvoor bestemde “formulier van wijziging”. Uit de stukken blijkt niet dat appellant het vertrek van zijn partner uit zijn woning in januari 2007 heeft doorgegeven. Voor het overige heeft appellant in hoger beroep geen gronden tegen de herziening of de terugvordering aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv gehouden was de over de periode van 12 januari 2007 tot 1 mei 2012 onverschuldigde betaalde toeslag van appellant terug te vorderen, wordt onderschreven.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Voor het opleggen van een boete is vereist dat een belanghebbende zowel objectief als subjectief een verwijt kan worden gemaakt van het overtreden van de inlichtingenplicht. Bovendien zal de boete moeten worden afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan zal daarbij zo nodig rekening moeten houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De bestuursrechter toetst zonder terughoudendheid of het boetebesluit voldoet aan de genoemde eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie. Op dit punt schiet de motivering van de rechtbank over de boete tekort.
4.4.
Nu appellant de wijziging in zijn leefvorm in januari 2007 niet heeft gemeld en hem duidelijk was, of kon zijn, dat de toeslag vanaf 12 januari 2007 in verband met die wijziging tot een te hoog bedrag werd verstrekt, is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een boete. Van het ontbreken van verwijtbaarheid of van verminderde verwijtbaarheid is bij appellant geen sprake.
4.5.
De opgelegde boete van € 2.068,- is, anders dan appellant stelt, evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige ten aanzien van appellant aan de Raad gebleken omstandigheden.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal met verbetering van de gronden worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Hoogendoorn

RH