ECLI:NL:CRVB:2014:4399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
13-2080 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor functies in het kader van WIA-beoordeling

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had eerder besloten dat appellante, die sinds 2008 met schouder- en psychische klachten uitgevallen was, niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Wet WIA. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante geschikt was voor de functie van transportplanner, ondanks haar klachten. In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat haar beperkingen door de artsen van het Uwv waren onderschat. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de informatie van de orthopedisch chirurg en de huisarts geen nieuw licht op de zaak wierp. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de juistheid van de eerdere beoordelingen te twijfelen, en dat appellante geen medische informatie had overgelegd die haar standpunt kon onderbouwen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/2080 ZW
Datum uitspraak: 24 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
22 maart 2013, 12/1095 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.I. Olivier hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2014. Appellante is verschenen, bij haar gemachtigde mr. Olivier. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als vrachtwagenchauffeur voor 38,85 uur per week. Op 4 augustus 2008 is zij uitgevallen met schouderklachten en psychische klachten. Bij besluit van 22 november 2010 heeft het Uwv beslist dat voor appellante per 22 november 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij met haar beperkingen, neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 november 2010, nog in staat geacht werd onder meer de functies van transportplanner, besteller post/pakketten en doktersassistente te verrichten.
1.2.
Appellante heeft zich op 7 februari 2011, vanuit de situatie dat zij een werkloosheidsuitkering ontving, ziek gemeld met linkerschouderklachten, heupklachten en klachten in de rechterpols en rechterknie. Nadien is ook sprake van rugklachten. In verband met deze ziekmelding is appellante meerdere malen op het spreekuur van een verzekeringsarts geweest. Op basis van zijn bevindingen uit het laatste spreekuuronderzoek heeft de verzekeringsarts appellante geschikt geacht voor één van de eerder geduide functies, de functie van transportplanner. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 15 mei 2012 het recht op een uitkering ingevolge de Ziektewet met ingang van 16 mei 2012 beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 19 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante - onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
17 juli 2012 - ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellante diverse malen door de verzekeringsarts op het spreekuur is gezien en lichamelijk is onderzocht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante bij de hoorzitting gezien en inlichtingen ingewonnen bij de behandelend orthopedisch chirurg. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 juli 2012 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellante, ondanks haar lichamelijke klachten dan wel beperkingen, geschikt is te achten voor de destijds, in het kader van de Wet WIA, beoordeling, geduide functie van transportplanner. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende reden om de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt geen medische informatie overgelegd waaruit kan volgen dat zij op de datum in geding, te weten 16 mei 2012, niet geschikt was om de functie van transportplanner te verrichten. De beroepsgrond aangaande het vereiste opleidingsniveau slaagt naar het oordeel van de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 29 april 2009,
ECLI:NL:CRVB:2009:BI3036 en 5 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5254, evenmin, omdat deze grond zich richt tegen de eerdere beoordeling in het kader van de Wet WIA terwijl in het onderhavige geding slechts de medische geschiktheid van de functie van transportplanner aan de orde is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat de artsen van het Uwv haar beperkingen hebben onderschat. Er is een toename van de klachten waardoor zij niet in staat is de functie van transportplanner te verrichten.
4.1.
De Raad overweegt het volgende.
4.2.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 6 van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in een geding als het onderhavige de destijds in het kader van de Wet WIA-beoordeling geselecteerde functies elk afzonderlijk als maatstaf voor de in aanmerking te nemen arbeid gelden. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2008:BG4669) staat in dit geding de passendheid van die functies niet meer ter discussie. Het gaat nog slechts om de vraag of appellante op de datum in geding op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet ongeschikt was voor één van die functies.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt goeddeels een herhaling van hetgeen zij in beroep heeft gesteld. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd.
4.4.
De in hoger beroep overgelegde informatie van orthopedisch chirurg P.P. Horsting en de huisarts werpt geen nieuw licht op de zaak. De informatie van de orthopedisch chirurg was bekend bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep en als zodanig meegewogen. De informatie van de huisarts is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen sprake is van meer beperkingen dan destijds in het kader van de Wet WIA-beoordeling is aangenomen. Dat appellante begeleiding had van een psycholoog was eveneens bekend bij de verzekeringsartsen. Nu appellante ook in hoger beroep geen medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat de artsen van het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist hebben ingeschat, is er geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen dan de rechtbank in haar uitspraak heeft gedaan.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T van den Corput, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) H.J. Dekker
nk