Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-uitkering aan appellant, die na twee auto-ongevallen op 12 mei 2009 arbeidsongeschikt is geraakt. Appellant, die werkte als projectvoorbereider bij Gemeentewerken, heeft nek-, rug- en schouderklachten ontwikkeld, aangevuld met psychische klachten. Op 30 september 2011 heeft hij een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 7 september 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 43% is vastgesteld.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat hij recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering. Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd en de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend op 40,52%. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep is gegaan.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere beroepsgronden herhaald en aanvullende medische informatie ingebracht. De Raad heeft overwogen dat appellant belang heeft bij een oordeel over de hoogte van zijn arbeidsongeschiktheid, omdat dit van invloed is op zijn recht op een IVA-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellant 35 tot 80% arbeidsongeschikt is en dat hij niet kan worden aangemerkt als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het hoger beroep van appellant af.