ECLI:NL:CRVB:2014:4389

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
12-5348 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na auto-ongevallen

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-uitkering aan appellant, die na twee auto-ongevallen op 12 mei 2009 arbeidsongeschikt is geraakt. Appellant, die werkte als projectvoorbereider bij Gemeentewerken, heeft nek-, rug- en schouderklachten ontwikkeld, aangevuld met psychische klachten. Op 30 september 2011 heeft hij een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 7 september 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 43% is vastgesteld.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat hij recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering. Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd en de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend op 40,52%. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep is gegaan.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere beroepsgronden herhaald en aanvullende medische informatie ingebracht. De Raad heeft overwogen dat appellant belang heeft bij een oordeel over de hoogte van zijn arbeidsongeschiktheid, omdat dit van invloed is op zijn recht op een IVA-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellant 35 tot 80% arbeidsongeschikt is en dat hij niet kan worden aangemerkt als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

12/5348 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
22 augustus 2012, 12/3004 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 december 2014
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nadere medische stukken in het geding gebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door appellant ingebrachte stukken.
Bij brief van 3 november 2014 heeft mr. Timmer zich als gemachtigde onttrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. J.H. Ermers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is na twee auto-ongevallen op 12 mei 2009 uitgevallen voor zijn werk als projectvoorbereider bij Gemeentewerken [plaats] met nek-, rug-, en schouderklachten. Later zijn daar psychische klachten bijgekomen. Op 30 september 2011 heeft appellant een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA)
.
1.2.
In overeenstemming met de uitkomst van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij het besluit van 18 november 2011 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 7 september 2011 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid daarbij berekend op 43%.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 18 november 2011 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 maart 2012 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Volgens hem heeft het Uwv zijn medische beperkingen onderschat en ontbreken hem duurzaam benutbare mogelijkheden om arbeid te verrichten. Hij heeft bepleit dat hem een IVA-uitkering toekomt in plaats van een WGA-uitkering.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij nader onderzoek twee van de voor appellant geselecteerde functies niet langer passend geacht en aanvullende functies geselecteerd die voor appellant geschikt zijn. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is nader berekend op 40,52%, waaraan het Uwv de conclusie heeft verbonden dat appellant onveranderd 35-80% arbeidsongeschikt is.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn in eerste aanleg geformuleerde beroepsgronden gehandhaafd. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, heeft hij gewezen op de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend revalidatiearts en informatie ingebracht van GGZ Delfland.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen onder 6.2 en 6.3 van de aangevallen uitspraak heeft appellant belang bij een oordeel over de hoogte van zijn mate van arbeidsongeschiktheid. Niet alleen is voor het door appellant bepleite recht op een
IVA-uitkering een vereiste dat zijn arbeidsongeschiktheid niet 35 tot 80% is maar 80 tot 100%, ook volgt uit de met de uitspraak van de Raad van 15 februari 2013
(ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1485) gewijzigde rechtspraak belang bij een oordeel daarover in verband met het gevolg dat het hebben van een verdienvermogen van minder dan 20% heeft voor de soort en de hoogte van de WGA-uitkering na afloop van de loongerelateerde uitkering.
4.2.
Aan het bestreden besluit ligt een rapport ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 februari 2012 waarin deze arts, mede op basis van de in de bezwaarprocedure verkregen gegevens, beargumenteerd als zijn opvatting heeft gegeven dat met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 oktober 2011 een juiste beschrijving is gegeven van de belastbaarheid van appellant.
4.3.
Uit de door appellant in beroep ingebrachte informatie van revalidatiearts H. Osamulia van 4 mei 2010 blijkt dat deze arts appellant heeft gezien, omdat behandeling door een fysiotherapeut en een manueel therapeut en een programma bij de Gezonde Zaak geen effect hebben gehad op de na het auto-ongeval in 2008 bestaande nek-, rug- en schouderklachten. De revalidatiearts heeft geen behandelmogelijkheden gezien en appellant voor symptoombestrijding verwezen naar zijn manueel therapeut en naar GGZ Rivierduinen in verband met een slaapstoornis en het vermoeden van een PTSS. Uit de informatie van
GZ-psycholoog B. de Valck van 26 juli 2011, die appellant in verband met indicatiestelling op 23 mei 2011 heeft onderzocht, blijkt dat naast een chronische pijnstoornis gebonden aan psychische factoren en een somatische aandoening sprake is van een chronische aanpassingsstoornis met depressieve stemming. Zij heeft cognitieve gedragstherapie geadviseerd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 24 mei 2012 gemotiveerd uiteengezet waarom deze informatie geen aanleiding geeft tot bijstelling van de FML. Deze arts heeft erop gewezen dat de revalidatiearts bij zijn onderzoek geen overtuigend geobjectiveerde afwijkingen heeft gevonden en dat de GZ-psycholoog geen PTSS heeft vastgesteld. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep leidt de door appellant ervaren sombere stemming tot een verminderde belastbaarheid, maar staat die niet in de weg aan het verrichten van passende arbeid.
4.5.
De informatie van GGZ Delfland, die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, bevat het verslag van een intake door die instelling op 14 februari 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 augustus 2014 erop gewezen dat de door GGZ Delfland aangenomen PTSS vooral gebaseerd lijkt te zijn op de afgenomen anamnese en niet overtuigend wordt gedragen door de gerapporteerde onderzoeksbevindingen. Hij heeft verder gemotiveerd uiteengezet waarom de bevindingen van GGZ Delfland geen basis bieden om aan te nemen dat de psychische belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum in 2011 is onderschat.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat aanwijzingen ontbreken dat de FML een onjuist beeld geeft van de beperkingen van appellant en zijn mogelijkheden om in arbeid te functioneren. Anders dan appellant heeft betoogd, bieden de in het dossier aanwezige medische gegevens geen grond voor zijn stelling dat bij hem sprake is van de in artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) beschreven situatie dat hij voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is. Op het voorblad van de FML is bij “conclusie” dan ook terecht vermeld dat appellant beschikt over duurzame benutbare mogelijkheden. Dat betekent dat het Uwv terecht op de medische beoordeling een arbeidskundig onderzoek heeft laten volgen. Er was immers geen situatie als omschreven in artikel 2, tweede lid, van het Schattingsbesluit.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de FML wordt vastgesteld dat de functies waarop, met de arbeidskundige bijstelling in beroep, de schatting is gebaseerd in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
19 juni 2012 is overtuigend toegelicht waarom de daarin genoemde functies, voor zover de belasting op onderdelen de in de FML beschreven belastbaarheid van appellant overschrijdt, toch door appellant kunnen worden vervuld. Tegen de wijze waarop de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,52% heeft berekend, heeft appellant geen beroepsgronden gericht.
4.8.
De conclusie is dan ook dat het Uwv bij het bestreden besluit op goede gronden ervan is uitgegaan dat appellant 35 tot 80% arbeidsongeschikt is.
4.9.
Appellant kan op grond van de in artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA gegeven definitie niet worden aangemerkt als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Hij wordt immers in staat geacht om met arbeid meer te verdienen dan 20% van zijn maatmaninkomen per uur. Omdat hij niet wordt aangemerkt als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, heeft appellant tevergeefs betoogd dat het Uwv hem in aanmerking had moeten brengen voor een
IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering. Op grond van artikel 47 van de Wet WIA is volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid een voorwaarde voor het ontstaan van het recht op een IVA-uitkering.
4.10.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal, zij het met verbetering van gronden, worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en M. Greebe en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) W. de Braal
nk