In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2014, met zaaknummer 13-4259 ZVW, staat de appellante centraal, een in Ierland woonachtige vrouw die sinds april 2007 een pensioen ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De zaak betreft de inhouding van een buitenlandbijdrage door het Zorginstituut Nederland, die volgens appellante onterecht was. De rechtbank Amsterdam had eerder de bezwaren van appellante tegen de besluiten van het Zorginstituut ongegrond verklaard, maar had ook een schadevergoeding van € 2.500,- toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase.
De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de rechtbank de periode van meer dan een jaar waarin de behandeling stil heeft gelegen, terecht buiten beschouwing heeft gelaten. De Raad stelt vast dat appellante recht heeft op zorg in Ierland, maar dat de buitenlandbijdrage op haar AOW-pensioen rechtmatig is ingehouden. De Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank de redelijke termijn in de bestuurlijke fase te laag heeft ingeschat en verhoogt de schadevergoeding met € 500,-, tot een totaal van € 3.000,-. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige en vernietigt de eerdere schadevergoeding.
De uitspraak benadrukt de complexiteit van de regelgeving rondom de buitenlandbijdrage en de rechten van verdragsgerechtigden, en de noodzaak voor zorgvuldige behandeling van dergelijke zaken binnen een redelijke termijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.