ECLI:NL:CRVB:2014:4292
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- J.J.A. Kooijman
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en bezoldiging van een ambtenaar na mishandeling
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die van 17 november 1997 tot 1 september 2009 werkzaam was als Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA) bij de gemeente Amsterdam. Appellant heeft tijdens zijn werkzaamheden op 30 november 2006 fysiek letsel opgelopen, wat leidde tot arbeidsongeschiktheid. In een expertiseverslag werd vastgesteld dat appellant leed aan een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) en een depressieve stoornis, veroorzaakt door traumatische gebeurtenissen in zijn werksituatie. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bezoldiging van appellant vastgesteld op 90% en later op 75% wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en uiteindelijk hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate te wijten was aan de omstandigheden van het werk. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de omstandigheden waaronder appellant werkte niet als buitensporig konden worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid de aard van het werk en de omstandigheden objectief moeten worden beoordeeld. De Raad concludeerde dat de verhoudingen tussen appellant en het college onder druk stonden, maar dat dit niet leidde tot de conclusie dat de werkomstandigheden buitensporig waren.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen recht op volledige doorbetaling van zijn bezoldiging. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en twee leden de beslissing namen, in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 december 2014.