ECLI:NL:CRVB:2014:4269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
12-5793 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging maatregel wegens schending van verplichtingen in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, die zich ziek had gemeld na beëindiging van zijn dienstverband, had een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het geschil ontstond toen de appellant niet verscheen voor een psychiatrisch onderzoek, ondanks meerdere oproepen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat hij niet had voldaan aan zijn verplichtingen om mee te werken aan het onderzoek. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de appellant zonder geldige reden niet was verschenen, wat leidde tot een maatregel van 20% verlaging van zijn uitkering. De Raad stelde vast dat er geen sprake was van verwijtbaarheid van het Uwv en dat de appellant had moeten begrijpen dat hij ook op de oproep van een andere psychiater moest ingaan. De Raad concludeerde dat de opgelegde maatregel terecht was en dat er geen dringende redenen waren om van de maatregel af te zien. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

12/5793 ZW
Datum uitspraak: 17 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
18 september 2012, 12/1632 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
Deze zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken 13/2380 ZW en 13/3666 ZW. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting is de behandeling gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was laatstelijk tot 1 november 2005 voor 25 uur per week werkzaam als koerier. Na beëindiging van dit dienstverband is aan appellant aansluitend een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Hij heeft zich vanuit deze situatie per 11 november 2011 ziek gemeld. Naar aanleiding van deze ziekmelding is aan appellant ziekengeld toegekend en is hij een aantal keer op het spreekuur van een verzekeringsarts verschenen, laatstelijk op
26 januari 2012. Deze arts heeft aanleiding gezien om, ter beoordeling van appellants belastbaarheid, een psychiatrische expertise te laten verrichten. Daarbij is door de verzekeringsarts vermeld dat deze expertise verricht zou worden door psychiater mevrouw G.J.M. Gras, werkzaam bij TilburgMentaal. Appellant is vervolgens tot twee maal toe opgeroepen voor onderzoek bij psychiater mevrouw I.A.R. Janssens, eveneens werkzaam bij TilburgMentaal. Hij heeft aan deze oproepen geen gehoor gegeven. Bij besluit van
2 april 2012 heeft het Uwv aan appellant een maatregel opgelegd in de vorm van een verlaging van 100% van uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) over de periode van 26 maart 2012 tot en met 25 juli 2012. Daaraan ligt de motivering ten grondslag dat appellant zonder geldige reden geen gehoor heeft gegeven aan de voorschriften van de verzekeringsarts over het ondergaan van een psychiatrisch onderzoek. Het tegen dit besluit door appellant ingestelde bezwaar is door het Uwv bij besluit van 26 april 2012 (bestreden besluit) gegrond verklaard. In afwijking van het primaire besluit heeft het Uwv bepaald dat de ZW-uitkering van appellant voor de duur van twee maanden met 20% moet worden verlaagd.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het op de weg van appellant lag om in geval van een vertrouwensbreuk met de verzekeringsarts daarover met het Uwv in overleg te treden. Door op 7 februari 2012 en 29 februari 2012, weliswaar met bericht van verhindering, niet te verschijnen bij psychiater Janssens voor een psychiatrisch onderzoek en hierover evenmin contact op te nemen met het Uwv, heeft appellant nagelaten invulling te geven aan de op hem rustende verplichting om in het kader van de ZW gevolg te geven aan een geneeskundig onderzoek door een door het Uwv aangewezen deskundige. Dat appellant meende enkel te hoeven accepteren dat hij door psychiater Gras zou worden onderzocht, maakt niet dat hij niet hoefde mee te werken aan het door het Uwv geïnitieerde onderzoek. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat door de handelwijze van appellant het Uwv het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de vraag of appellant terecht aanspraak maakt op een ZW-uitkering nog niet heeft kunnen afronden. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de bijzondere schade aan de uitkering of re-integratie door het niet verschijnen bij het onderzoek, het Uwv overeenkomstig zijn beleid terecht de maatregel van 20% heeft opgelegd.
3.1.
In hoger beroep voert appellant in essentie gelijke gronden aan als in beroep. Samengevat wordt gesteld dat hij zich door het Uwv op het verkeerde been gezet voelde door hem te laten oproepen voor een onderzoek door een andere psychiater dan psychiater Gras. Appellant stelt dat hij zich niet door een andere psychiater hoeft te laten onderzoeken nu de opdracht van de verzekeringsarts gericht was aan Gras. Voorts stelt appellant dat het uit het feit dat hij een klachtenprocedure tegen de verzekeringsarts gestart was, wel voldoende duidelijk was dat sprake was van een vertrouwensbreuk.
3.2.
In verweer stelt het Uwv dat het geschil tussen appellant en het Uwv erop neer komt dat appellant van mening is dat hij in het kader van een expertiseonderzoek uitgenodigd had dienen te worden door psychiater Gras. Het Uwv stelt zich echter op het standpunt dat appellant ook in had moeten gaan op de uitnodiging van psychiater Janssens. Voorts is het het Uwv nog altijd onduidelijk wat het bezwaar van appellant is om door psychiater Janssens onderzocht te worden, nu het er appellant voornamelijk om te doen is geweest, zo was vooraf met hem besproken, dat hij door een vrouwelijke psychiater en niet door een mannelijke psychiater onderzocht zou worden. Tot slot stelt het Uwv dat appellant, beide keren dat hij zich bij TilburgMentaal heeft afgemeld, zich ten onrechte niet tot het Uwv heeft gewend.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Artikel 45, eerste lid, onder c, van de ZW bepaalt dat het Uwv, indien de verzekerde zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek ingevolge deze wet gedaan door het Uwv om te verschijnen, of indien het geneeskundig onderzoek door een door het Uwv aangewezen deskundige door toedoen van de verzekerde niet kan plaatshebben, het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend weigert.
4.3.
Ingevolge artikel 4, onderdeel a, van het Maatregelenbesluit sociale zekerheidswetten (Maatregelenbesluit) in verband met artikel 2, eerste lid, onderdeel b, legt het Uwv in een dergelijk geval een maatregel op van 10% van het uitkeringsbedrag met een mogelijkheid van afwijking van ten minste 5% of ten hoogste 30% van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste twee maanden.
4.4.
Ingevolge artikel 3, lid 3, onderdeel d van de Beleidsregel maatregelen Uwv is sprake van verhoogde ernst of verwijtbaarheid, die aanleiding is voor toepassing van een verhoogd percentage, indien het niet naleven van de verplichting buitengewoon nadelige gevolgen heeft gehad voor de werkzaamheden van het Uwv of voor de re-integratie van de betrokkene.
4.5.
Bij brief van 31 januari 2012 is appellant uitgenodigd voor een afspraak bij psychiater Janssens op 7 februari 2012. Appellant heeft zich op 6 februari 2012 voor deze afspraak vanwege een verkoudheid afgemeld. Hierop is appellant bij brief van 16 februari 2012 wederom uitgenodigd voor een afspraak bij eerder genoemde psychiater, dit keer op
29 februari 2012. Op 24 februari 2012 heeft appellant TilburgMentaal bij aangetekende brief laten weten niet op de afspraak te verschijnen wegens een vertrouwensbreuk met de verzekeringsarts van het Uwv.
4.6.
Uit het rapport van de verzekeringsarts van 26 januari 2012 blijkt dat de reden voor het inschakelen van een vrouwelijke psychiater gelegen was in een verzoek van appellant hieromtrent. Uit het rapport blijkt niet dat aan het inschakelen van psychiater Gras andere beweegredenen ten grondslag hebben gelegen. Er kan dan ook begrip worden opgebracht voor de bij appellant ontstane verwarring toen uit de brief van 31 januari 2012 bleek dat hij niet door psychiater Gras maar door psychiater Janssens onderzocht zou worden. Dit laat onverlet dat appellant ingevolge artikel 45j van de ZW behoorde mee te werken aan een door de verzekeringsarts noodzakelijk geacht onderzoek door een psychiater. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het op de weg van appellant had gelegen om zich, naar aanleiding van de eerste oproep en in ieder geval naar aanleiding van de tweede oproep van 16 februari 2012 waaruit bleek dat hij wederom bij psychiater Janssens op het spreekuur werd verwacht, tot het Uwv te wenden en te informeren naar de gang van zaken. Nu appellant dit heeft nagelaten en er voorts door hem geen inhoudelijke gronden zijn aangevoerd ten aanzien van het door psychiater Janssens verrichten van het psychiatrisch onderzoek, wordt geen aanleiding gezien het standpunt van het Uwv, dat appellant in strijd met artikel 45, eerste lid, onder c, van de ZW gehandeld heeft, onjuist te achten.
4.7.
Door te handelen als onder 4.5 en 4.6 beschreven, heeft door toedoen van appellant een geneeskundig onderzoek, te weten een psychiatrisch onderzoek, door een door het Uwv aangewezen deskundige niet kunnen plaatsvinden. Het betreft hier een handelen dat moet worden gekwalificeerd als het schenden van een verplichting van de tweede categorie als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van het Maatregelenbesluit. Van het ontbreken van verwijtbaarheid dan wel van een verminderde verwijtbaarheid is geen sprake. Er kan volgens vaste rechtspraak van de Raad slechts sprake zijn van een dringende reden om van het opleggen van een maatregel af te zien, wanneer de maatregel voor betrokkene onaanvaardbare gevolgen heeft. Hiervoor zijn in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden.
4.8.
Op grond van het vorenstaande wordt vastgesteld dat het Uwv terecht van de bevoegdheid om een maatregel op te leggen gebruik heeft gemaakt. De hoogte van de maatregel voldoet aan de toepassingsvoorwaarden die zijn neergelegd in het Maatregelenbesluit, alsmede aan de in de Beleidsregel vermelde norm ter zake.
5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.8 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W. de Braal

TM