ECLI:NL:CRVB:2014:425

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
12-6343 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van de schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 februari 2014 uitspraak gedaan in het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Raad heeft vastgesteld dat de behandeling van het bezwaar door het dagelijks bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen onterecht lang heeft geduurd. De Raad heeft de raad van bestuur veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan verzoeker. De Raad heeft in zijn overwegingen de tijdsduur van de procedure geanalyseerd en vastgesteld dat de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase is overschreden. De Raad heeft daarbij ook rekening gehouden met de complexiteit van de zaak en de procesopstelling van verzoeker. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van beide partijen hebben gewogen. De Raad heeft geconcludeerd dat de overschrijding van de redelijke termijn leidt tot een schadevergoeding, waarbij het gebruikelijke bedrag van € 500,- per half jaar is toegepast. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 februari 2014.

Uitspraak

12/6343 BESLU
Datum uitspraak: 13 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen (raad van bestuur)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 26 april 2011, 07/704, in het geding tussen partijen.
Bij uitspraak van 13 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6072, heeft de Raad op dit hoger beroep beslist. De Raad heeft daarbij onder meer bepaald dat het onderzoek onder de nummers 12/6343 BESLU en 12/6344 BESLU wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak op het verzoek van verzoeker om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Raad heeft tevens de Staat aangemerkt als partij in die procedure (12/6344 BESLU).
De Staat heeft te kennen gegeven dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase met een jaar en elf maanden is overschreden en dat dit resulteert in een schadevergoeding van € 2.000,-. Verzoeker heeft daarmee ingestemd en heeft het verzoek om schadevergoeding, geregistreerd onder nummer 12/6344 BESLU, ingetrokken.
Namens de raad van bestuur heeft mr. M.R. Gans, advocaat, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Verzoeker heeft daarop gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. In de uitspraak van 13 december 2012 heeft de Raad overwogen, voor zover van belang, dat vanaf de ontvangst door het dagelijks bestuur van het bezwaarschrift dat was gericht tegen het ontslagbesluit tot aan de datum van die uitspraak bijna tien jaar zijn verstreken en dat van dit tijdsverloop de behandeling van het bezwaar door het dagelijks bestuur, te rekenen vanaf dat bezwaarschrift, bijna vier en een half jaar heeft geduurd. De Raad heeft, niettegenstaande de omstandigheid dat verzoeker heeft laten weten dat een deel van het tijdsverloop in de bezwaarfase, vanwege een van hem afkomstig verzoek om aanhouding, voor zijn rekening moet komen, aan deze vaststellingen het vermoeden ontleend dat de redelijke termijn (ook) in de bestuurlijke fase is overschreden.
1.2. De raad van bestuur heeft naar voren gebracht dat het begin van de termijn in dit geval niet op de datum van ontvangst van het bezwaarschrift moet worden gesteld maar op
29 november 2006, zijnde de datum waarop namens verzoeker aanvullende bezwaargronden tegen het ontslagbesluit van 6 november 2002 zijn ingediend. Daarbij heeft de raad van bestuur er onder meer op gewezen dat verzoeker bij het indienen van de bezwaargronden op 22 januari 2003 heeft verzocht om de behandeling van het bezwaar tot nader order aan te houden en dat het bezwaar op basis van de brieven van 29 januari 2004 en 10 mei 2004, in onderlinge samenhang bezien, als ingetrokken kon worden beschouwd. Dat het vanaf
29 november 2006 iets meer dan een half jaar heeft geduurd voordat een beslissing op bezwaar is genomen, is te wijten aan de procesopstelling van verzoeker en de grote complexiteit van de zaak, aldus de raad van bestuur. Gelet daarop heeft de raad van bestuur verzocht om het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.
1.3. Verzoeker heeft daar tegenover gesteld, kort samengevat, dat hij het bezwaar nooit heeft ingetrokken en dat de bezwaarfase onnodig lang heeft geduurd. Volgens verzoeker is de overschrijding van de redelijke termijn ingetreden op 8 juli 2004, de datum waarop de raad van bestuur heeft bericht dat het dossier is doorgestuurd naar zijn verzekeraar en dat de beslistermijn is opgeschort. Daarbij heeft verzoeker erop gewezen dat deze opschorting van de beslistermijn niet in overleg met hem heeft plaatsgevonden.
2.
De Raad overweegt als volgt.
2.1.
Voor de wijze van beoordeling van een verzoek als het onderhavige verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 26 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009) en 15 april 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI3008). Daarin heeft de Raad onder meer overwogen dat in een procedure in drie instanties in zaken zoals deze het bezwaar ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren, terwijl doorgaans geen sprake zal zijn van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd.
2.2.
De raad van bestuur heeft op 18 december 2002 het voorlopig bezwaarschrift tegen het besluit van 6 november 2002 ontvangen. Namens verzoeker zijn op 22 januari 2003 bezwaargronden ingediend. Daarbij is te kennen gegeven dat verzoeker zich beraadt op het indienen van een verzoek om schadevergoeding en dat het bezwaar ertoe dient om, vooruitlopend op mogelijk te ondernemen stappen, de rechten van verzoeker veilig te stellen. Verder is daarbij verzocht om de behandeling van het bezwaar tot nader order aan te houden. Op 29 augustus 2003 is namens verzoeker desgevraagd meegedeeld dat medische stukken worden afgewacht en dat het bezwaar naar verwachting binnen een termijn van drie maanden zal worden ingetrokken. Op 29 januari 2004 is namens verzoeker meegedeeld dat hij nog steeds in afwachting is van een medisch rapport en dat na ontvangst van dit rapport naar alle waarschijnlijkheid een verzoek om schadevergoeding zal worden ingediend onder gelijktijdige intrekking van het bezwaar tegen het besluit van 6 november 2002. Op 10 mei 2004 is namens verzoeker een verzoek om schadevergoeding ingediend en zijn diverse stukken ingebracht. De raad van bestuur heeft bij brief van 8 juli 2004 aan verzoeker meegedeeld dat het verzoek om schadevergoeding is doorgestuurd naar de verzekeraar en dat is afgesproken dat de beslistermijn wordt opgeschort. Nadat partijen over en weer hadden gecorrespondeerd over het verzoek om schadevergoeding van 10 mei 2004, zijn namens verzoeker bij brief van 24 februari 2006 aanvullende bezwaargronden ingediend met betrekking tot onder meer het besluit van 6 november 2002. Namens verzoeker zijn op
29 november 2006 opnieuw aanvullende bezwaargronden tegen onder meer dat besluit ingediend. Op 12 april 2007 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Op 11 juni 2007 heeft de raad van bestuur de in de uitspraak van 13 december 2012 genoemde beslissingen op bezwaar genomen.
2.3.
Er is aanleiding om de toegestane behandelduur van de bezwaarfase te verlengen met de periode van 18 december 2002 tot 24 februari 2006. Vastgesteld moet worden dat het bezwaar aanvankelijk uitsluitend tot doel had het hangende de onderhandelingen veiligstellen van rechten en dat verzoeker op 22 januari 2003 zelf heeft verzocht om de behandeling van het bezwaar aan te houden. Bij het indienen van het verzoek om schadevergoeding op 10 mei 2004 heeft verzoeker het bezwaar niet, zoals was aangekondigd, ingetrokken, maar hij heeft daarbij evenmin verzocht om de behandeling ervan voort te zetten. Ook nadat de raad van bestuur op 8 juli 2004 had bericht dat het verzoek om schadevergoeding was doorgezonden naar de verzekeraar en dat de op dat verzoek betrekking hebbende beslistermijn was opgeschort, heeft verzoeker niet kenbaar gemaakt dat hij de bezwaarprocedure wilde voortzetten. Het kon de raad van bestuur echter na het indienen van de aanvullende bezwaargronden op 24 februari 2006 duidelijk zijn dat verzoeker (alsnog) een beslissing wenste op zijn bezwaar.
2.4.
Vanaf 24 februari 2006 tot aan 11 juni 2007 zijn een jaar en bijna vier maanden verstreken. Anders dan de raad van bestuur heeft aangevoerd, levert noch de opstelling van verzoeker, noch de aard van de zaak een grond op om een behandelingsduur van langer dan zes maanden, onverminderd de onder 2.3 omschreven verlenging voor de bezwaarprocedure, gerechtvaardigd te achten. Dat, zoals de raad van bestuur naar voren heeft gebracht, verzoeker na de op 12 april 2007 gehouden hoorzitting nog een aanvullend stuk heeft overgelegd, maakt dat niet anders.
2.5.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. In de onderhavige procedure wordt geen reden gezien voor verhoging of verlaging van dit basisbedrag. Dit resulteert in een schadevergoeding van € 1.000,-.
3.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt de raad van bestuur tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) O.P.L. Hovens

HD