ECLI:NL:CRVB:2014:4172
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Strafontslag van een vrijwilliger bij de politie wegens nevenwerkzaamheden tijdens ziekteverzuim
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de appellant, een vrijwilliger bij de politie, werd ontslagen wegens het verrichten van nevenwerkzaamheden tijdens ziekteverzuim bij de Koninklijke Marechaussee (Kmar). De appellant had sinds 2001 als vrijwilliger gewerkt en was ook aangesteld als [naam functie A] bij de Kmar. De korpschef van de politie legde de straf van onvoorwaardelijk ontslag op, omdat de appellant tijdens zijn ziekteverzuim bij de Kmar als vrijwilliger bij de politie had gewerkt zonder zijn leidinggevende en de bedrijfsarts van de politie te informeren over zijn beperkingen. De appellant voerde aan dat zijn psychische toestand na het overlijden van zijn moeder op 17 juli 2010 een rol speelde in zijn gedrag, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren dat het plichtsverzuim hem niet kon worden toegerekend. De Raad bevestigde dat de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit en openheid in de communicatie over ziekteverzuim en nevenwerkzaamheden.