ECLI:NL:CRVB:2014:4164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
13-2484 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om functieonderhoud door korpschef van politie onterecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2013. Betrokkenen, werkzaam als [naam functie A] binnen de Dienst [naam dienst] van de voormalige politieregio [naam politieregio], hadden verzocht om functieonderhoud op basis van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie. De korpschef had dit verzoek afgewezen, met de stelling dat de werkzaamheden van betrokkenen niet wezenlijk afweken van de functietypering van projectleider. De rechtbank heeft de beroepen van betrokkenen gegrond verklaard en de besluiten van de korpschef vernietigd, omdat de kern van de functie van betrokkenen niet correct was weergegeven in de functietypering. De korpschef heeft hoger beroep ingesteld, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de korpschef inconsistent heeft gehandeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en vernietigt de besluiten van de korpschef van 15 mei 2013, waarbij de kern van de functie van betrokkenen niet correct was weergegeven. De Raad draagt de korpschef op om nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van betrokkenen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de korpschef veroordeeld in de proceskosten van betrokkenen.

Uitspraak

13/2484 AW, 13/2519 AW, 13/3582 AW, 13/2520 AW, 13/3565 AW, 13/2485 AW
Datum uitspraak: 11 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 maart 2013, 12/2375 en 12/2378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene 1] te [woonplaats 1]en [Betrokkene 2] te [woonplaats 2] (betrokkenen)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in deze geschillen de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio [naam politieregio] (korpsbeheerder), ten name van wie de gedingen aanvankelijk zijn gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens betrokkenen heeft mr. H. Oosting hoger beroep ingesteld. Ook de korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben verweerschriften ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpschef op 15 mei 2013 nieuwe beslissingen op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 13/2466 AW e.v., 13/2467 AW e.v., 13/2472 AW e.v., 13/2480 AW e.v., 13/2481 AW e.v., 13/2487 AW e.v. en 13/2488 AW e.v., plaatsgehad op 31 oktober 2014. Betrokkenen zijn verschenen, bijgestaan door mr. Oosting en A. Nijboer. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Burghout,
mr. H.G.J. Breuer en P.H.H. Reijnders.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkenen waren werkzaam als [naam functie A]([naam functie A] schaal 8) binnen de Dienst [naam dienst] van de voormalige politieregio [naam politieregio].
1.2.
Nadat de korpschef betrokkenen kenbaar had gemaakt dat hij in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LNFP) het voornemen had de functie van projectleider schaal 8 aan te merken als uitgangspositie van betrokkenen voor de omzetting naar het LFNP, hebben betrokkenen verzocht om functieonderhoud op grond van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp, Stcrt. 2012, nr. 3097).
1.3.
Bij besluiten van 21 oktober 2011 heeft de korpschef deze verzoeken afgewezen. Deze besluiten zijn na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van 3 april 2012 (bestreden besluiten).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard en die besluiten vernietigd en de korpschef opgedragen opnieuw op de bezwaren te beslissen. De rechtbank heeft bij haar beoordeling in het voetspoor van de korpschef tot uitgangspunt genomen dat de term project niet op betrokkenen van toepassing is. Ook als de term project wordt weggedacht uit de functiebeschrijving wordt echter geen afbreuk gedaan aan de inhoud van de functie van betrokkenen; zij worden door het wegdenken van de term project dan ook niet benadeeld, aldus de rechtbank. Naar aanleiding van de stelling van betrokkenen dat zij belast zijn met het informeren van de beoordelaar ter voorbereiding op beoordelingen en functioneringsgesprekken heeft de rechtbank verder geoordeeld dat de korpschef niet heeft uitgelegd waarom in de functie van [Naam functie B] ([Naam functie B] schaal 9) ervoor is gekozen om deze taak expliciet te omschrijven, terwijl dezelfde taak in de functie van [naam functie A] schaal 8 impliciet wordt geschaard onder een andere omschrijving. De korpschef heeft hiermee niet consistent gehandeld; hij had deze inconsequentie moeten betrekken bij zijn oordeelsvorming. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien de beroepen van betrokkenen gegrond te verklaren. De overige - (meer) individuele - beroepsgronden van betrokkenen heeft de rechtbank verworpen.
3.1.
Het hoger beroep van de korpschef is gericht tegen het onder 2 weergegeven oordeel van de rechtbank dat de korpschef niet consistent heeft gehandeld. De korpschef heeft betoogd dat het oordeel van de rechtbank blijk geeft van een onjuist toetsingskader. Volgens de korpschef had de rechtbank moeten volstaan met beantwoording van de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden wezenlijk afwijken van de voor betrokkenen geldende functie. De vraag waarom in de ene functie ervoor is gekozen om een bepaalde taak expliciet te omschrijven, terwijl deze taak in een andere functie impliciet wordt geschaard onder een andere omschrijving is in dat kader niet aan de orde.
3.2.
Betrokkenen hebben zich in hoger beroep, voor zover van belang, op het standpunt gesteld dat de door hen verrichte werkzaamheden wezenlijk afwijken van hun functie van [naam functie A] schaal 8, zodat functieonderhoud nodig is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) en de Trfp kan de ambtenaar tot en met 23 mei 2011 een aanvraag indienen om, als in de periode van
31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 de feitelijk aan hem opgedragen werkzaamheden gedurende tenminste een jaar wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Het is daarbij aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat dit het geval is. Nu het hier een vaststelling van feiten betreft, is een slechts terughoudende toetsing door de rechter volgens vaste rechtspraak niet op zijn plaats (CRvB 25 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL6876 en CRvB 21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2588).
4.2.
In de ten aanzien van elk van betrokkenen opgestelde taakinventarisatie zijn de werkzaamheden van betrokkenen beschreven. Die taakomschrijving is door de korpschef afgezet tegen de functietypering waarin de functie in hoofdlijnen wordt weergegeven. De abstracte beschrijving van deze organieke functietypering, waarin niet elke taak apart wordt benoemd, is inherent aan het systeem van beredeneerd vergelijken. De functietypering mag echter niet zo abstract zijn dat de kern van de functie niet tot uitdrukking komt.
Project
4.3.1.
De door de korpschef voor betrokkenen gebezigde functietypering is aangeduid als [naam functie A]. De functie is als volgt gedefinieerd: ”Medewerk(st)er die zelfstandig een eigen bijdrage levert aan een gedefinieerd resultaat en tevens verantwoordelijk is voor het behalen van een gedefinieerd resultaat door een team met wisselende medewerkers, waaraan
hij/zij leiding geeft”. Onder het eerste hoofdbestanddeel van de functie, aangeduid met het kopje ‘Voorbereiding/uitvoering’ zijn de volgende taken/verantwoordelijkheden opgesomd:
- Is verantwoordelijk voor en werkt mee aan het halen van een gedefinieerd concreet resultaat in de buitenwereld, waarbij het resultaat op korte termijn (tot zes weken) gerealiseerd wordt.
- Plant, organiseert, geeft vorm en evalueert verrichte werkzaamheden.
- Draagt zorg voor de kwaliteitsbeheersing van het toegewezen project.
- Raadpleegt de ter beschikking staande informatiebronnen en verzamelt dagelijks actuele informatie betreffende het project.
- Doet voorstellen aan de wijkteamchef/bureauchef die kunnen leiden tot wijziging in de prioriteitsstellingen.
Als niveaubepalende elementen zijn genoemd:
- Is verantwoordelijk voor het behalen van het resultaat van het project.
- Is verantwoordelijk voor de voortgang van de werkzaamheden van een wisselende groep medewerkers.
4.3.2.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de door betrokkenen verrichte werkzaamheden niet als projectmatig kunnen worden aangemerkt. Ter zitting van de Raad is in dit verband namens de korpschef toegelicht dat de term project in de voor betrokkenen geldende functietypering misleidend en verouderd is. De kern van de functie van betrokkenen behelst volgens de korpschef in wezen operationeel leidinggeven ten behoeve van een (doorlopend) aandachtsgebied, waarbij een wisselende groep van medewerkers wordt aangestuurd.
4.3.3.
De kern van de functie, zoals beschreven in de functietypering [naam functie A]is echter het leiden van projecten. Uit deze typering kan het projectmatig werken - anders dan de rechtbank heeft overwogen - niet worden weggedacht, zonder deze kern wezenlijk geweld aan te doen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 28 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2880, waarop betrokkenen - met vrucht - een beroep hebben gedaan.
4.3.4.
De Raad voegt hieraan nog toe dat het meest in het oog springende verschil tussen de functie van [naam functie A] schaal 8 en de functie van [Naam functie B] schaal 9 de termijn is waarbinnen het resultaat (van het project) moet worden gerealiseerd. Voor de functietypering van [naam functie A] geldt dat daarin tot uitdrukking is gebracht dat het resultaat op korte termijn (tot zes weken) wordt gerealiseerd, terwijl in de functietypering van [Naam functie B] is opgenomen dat het resultaat op middellange termijn (tot zes maanden) wordt gerealiseerd. Niet valt in te zien wat de betekenis van dit onderscheid nog is, indien het projectmatig werken uit de functietypering van [naam functie A]zou moeten worden weggedacht.
Het informeren van de beoordelaar ter voorbereiding op beoordelingen en functioneringsgesprekken
4.4.1.
In zijn uitspraak van 31 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2589 - waarop betrokkenen bij wijze van verweer een beroep hebben gedaan - heeft de Raad, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Het houden van functionerings- en beoordelingsgesprekken
3.2.3.
Uit de gedingstukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat betrokkenen een belangrijke rol vervullen bij het houden van functioneringsgesprekken. Zij bereiden deze gesprekken voor en zijn bij het houden daarvan altijd aanwezig. Ook de operationele chef is (soms) aanwezig maar dit is niet steeds het geval. Niet betwist is dat betrokkenen beter op de hoogte zijn van het functioneren van de medewerkers met wie de gesprekken worden gehouden dan de operationele chefs. Zij zijn het immers die dagelijks geregeld in contact staan met die medewerkers. De operationele chefs staan meer op afstand. Naar hun aard kunnen deze bezigheden niet, zoals appellant heeft aangevoerd, onder de in de functietypering opgenomen taak van coaching worden gebracht. Deze bezigheden zijn voorts zo substantieel en structureel dat zij aparte vermelding in de functietypering verdienen.
3.2.4.
Anders oordeelt de Raad evenwel over het houden van beoordelingsgesprekken. Betrokkenen hebben ook hier een belangrijke rol maar die heeft meer het karakter van informant. Het houden van beoordelingsgesprekken is een typische verantwoordelijkheid van de (hierarchisch) leidinggevende en als zodanig zijn betrokkenen niet te beschouwen. Dat betrokkenen bij het houden van de beoordelingsgesprekken (welke moeten worden onderscheiden van de opgemaakte beoordelingen als zodanig) aanwezig zijn, maakt dit niet anders.”
4.4.2.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat betrokkenen een belangrijke rol vervullen bij het houden van functioneringsgesprekken. De situatie van betrokkenen verschilt op dit punt niet wezenlijk van die van de in de uitspraak van 31 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2589 genoemde betrokkenen. Deze werkzaamheden van betrokkenen kunnen niet, zoals de korpschef heeft aangevoerd, onder de in de functietypering opgenomen taak van advisering worden gebracht. Deze bezigheden zijn voorts zo substantieel en structureel dat zij aparte vermelding in de functietypering verdienen. Het hoger beroep van de korpschef slaagt in zoverre niet.
4.4.3.
Wat betreft de rol die betrokkenen hebben bij het houden van beoordelingsgesprekken kan de Raad niet tot een ander oordeel komen dan dat waartoe hij in zijn uitspraak van 31 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2589 is gekomen. De Raad verwijst naar wat onder 4.4.1, slot, is weergegeven. De hier bedoelde werkzaamheden van betrokkenen behoeven dus geen aparte vermelding in de functietypering. Het hoger beroep van de korpschef is in zoverre terecht voorgedragen. Dit leidt echter, gelet op wat hierna - onder 4.5 - wordt overwogen, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.5.
Gelet op het vorenstaande moet vastgesteld worden dat de kern van de functie van betrokkenen ten onrechte niet is terug te vinden in de gehanteerde functietypering, terwijl de werkzaamheden van betrokkenen bij het houden van functioneringsgesprekken daarin ten onrechte niet apart zijn vermeld. Dit betekent dat de korpschef ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de werkzaamheden van betrokkenen niet wezenlijk afwijken van de voor hen geldende functietypering van [naam functie A]. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de afwijzingen van de verzoeken om functieonderhoud geen stand kunnen houden.
4.6.1.
Betrokkenen hebben erop gewezen dat de rechtbank in andere aan haar voorgelegde, soortgelijke, zaken de volgende overweging - waarbij voor verweerder de korpschef dient te worden gelezen - heeft opgenomen:
“Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Trfp draagt, indien een aanvraag functieonderhoud wordt toegekend, het bevoegd gezag zorg voor een aangepaste of nieuwe functiebeschrijving. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij, in geval van gegrondverklaring van een beroep tegen een verzoek om functieonderhoud niet over zal gaan tot aanpassing van de functiebeschrijving maar een nieuwe functiebeschrijving uit het bestaande functiehuis zal selecteren die aansluit op de taakomschrijving. De rechtbank overweegt dat voor dergelijke besluitvorming een nadere beoordeling door verweerder is vereist.”
4.6.2.
Volgens betrokkenen heeft de rechtbank een dergelijke overweging in de aangevallen uitspraak ten onrechte niet opgenomen. Betrokkenen hebben de Raad verzocht om deze “kennelijke fout/verschrijving/omissie” te corrigeren. Dit betoog kan niet leiden tot het ermee beoogde resultaat. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van heden in de zaken met nummers 13/2467 AW e.v., waarin - met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 26 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2198 - is geoordeeld dat de onder 4.6.1 weergegeven overweging geen bindend karakter heeft.
Conclusie ten aanzien van de aangevallen uitspraak
4.7.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.6.2 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van gronden, moet worden bevestigd. De overige beroepsgronden van betrokkenen behoeven geen bespreking.
De nadere besluiten
5.1.
Betrokkenen hebben zich gemotiveerd gekeerd tegen de nieuwe beslissingen op bezwaar van 15 mei 2013. De Raad zal deze besluiten met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede in de beoordeling betrekken.
5.2.
Bij de besluiten van 15 mei 2013 heeft de korpschef de besluiten van 21 oktober 2011 herroepen en de (nieuwe) functietypering van [naam functie A] op betrokkenen van toepassing verklaard. Volgens de korpschef is deze functietypering passend, omdat de taak van het informeren van de beoordelaar in deze functietypering terugkomt onder het hoofdbestanddeel ‘Advisering/instructie’.
5.3.
Voor zover betrokkenen hebben bedoeld te stellen dat er sprake is van een bindende toezegging die erop neerkomt dat de korpschef in geval van een gegrond beroep een nieuwe functiebeschrijving uit het bestaande functiehuis zou selecteren die aansluit op de taakinventarisatie, worden zij hierin niet gevolgd. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Aan deze eisen wordt in dit geval niet voldaan. Het betoog van betrokkenen stuit hierop af.
5.4.
Voor het overige volstaat de Raad met de constatering dat aan de besluiten van 15 mei 2013 evenzeer het gebrek kleeft dat de kern van de functie van betrokkenen ten onrechte niet is terug te vinden in de gehanteerde functietypering.
5.5.
Dit betekent dat de beroepen tegen de besluiten van 15 mei 2013 gegrond zijn en deze besluiten moeten worden vernietigd.
Slotoverwegingen
6.1.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van gronden, zal worden bevestigd. De beroepen tegen de besluiten van 15 mei 2013 worden gegrond verklaard en deze besluiten worden vernietigd.
6.2.
De Raad ziet binnen zijn bereik geen mogelijkheden tot definitieve beslechting van de geschillen en zal opdracht geven om, met inachtneming van deze uitspraak, nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaren van betrokkenen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het onder 4.3.3 geconstateerde gebrek de kern van de functie betreft en de functie van projectleider op meerdere functieniveaus in het functiegebouw voorkomt.
6.3.
Met het oog op een voortvarende afdoening van de geschillen ziet de Raad wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door de korpschef te nemen nieuwe beslissingen op de bezwaren van betrokkenen slechts bij hem beroep kan worden ingesteld.
7. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van betrokkenen. Deze kosten worden begroot op € 1.704,50 voor elk van betrokkenen in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart de beroepen tegen de besluiten van 15 mei 2013 gegrond en vernietigt die besluiten;
  • draagt de korpschef op om nieuwe besluiten op de bezwaren te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen deze besluiten slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • bepaalt dat de korpschef aan elk van betrokkenen het door hen in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,- vergoedt;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van elk van betrokkenen tot een bedrag van
  • € 1.704,50.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2014.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.A.W. Zijlstra

RH