Uitspraak
24 juli 2013, 13/1220 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
Beroep staat slechts open tegen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en tegen handelingen waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de AW als zodanig belanghebbende is.
Appellant was in zijn functie als [naam functie] bij het tuchtcollege geen ambtenaar in de zin van de AW. Weliswaar verrichtte hij bepaalde werkzaamheden in openbare dienst, maar hij was niet in openbare dienst werkzaam, zoals artikel 1, eerste lid, van de AW voorschrijft. Appellant kon immers geen aanspraak maken op rechtspositionele voorzieningen, voortvloeiende uit een aanstelling in openbare dienst en daarnaast was geen sprake van een gezagsverhouding tussen de minister en appellant. De adviescommissie heeft terecht vastgesteld dat de aanstelling van appellant als [naam functie] van het tuchtcollege een aanstelling tot het verrichten van enkele diensten is.
Voorts is de brief van 12 juni 2012 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
De minister heeft het bezwaar van appellant tegen de brief van 12 juni 2012 terecht
De stelling van de minister dat de benoemingen van appellant een aanstelling betreffen tot het verrichten van enkele diensten en daarmee geen aanstelling tot het werkzaam zijn in openbare dienst, treft geen doel. Het verrichten van enkele diensten sluit het werkzaam zijn in openbare dienst en het zijn van ambtenaar in de zin van de AW geenszins uit (vergelijk ook de uitspraak van 9 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV6261). In dit verband kan ter illustratie onder meer worden gewezen op het op 1 april 1993 in werking getreden artikel 2, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), dat de toepassing van een aantal rechtspositionele bepalingen uitsluit voor ‘een ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van enkele diensten niet vallende binnen de taak van het betrokken dienstvak, waarbij per dienst een afzonderlijke beloning wordt vastgesteld’.
Het feit dat appellant als [naam functie] van het tuchtcollege geen salaris maar vacatiegelden en (onkosten)vergoedingen ontving, zoals de minister verder heeft gesteld, betekent dus evenmin dat appellant niet als ambtenaar in de zin van de AW dient te worden aangemerkt.
BESLISSING
- veroordeelt de minister in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.501,-;