Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van studiefinanciering en een reiskostenvergoeding aan de betrokkene. De zaak betreft een geschil tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (appellant) en de betrokkene, die in eerste instantie geen recht had op een OV-recht. De Raad heeft eerder op 18 juni 2013 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de betrokkene ten onrechte geen OV-recht was toegekend. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft de appellant op 13 en 19 juli 2013 nieuwe beslissingen genomen, maar de betrokkene was van mening dat deze besluiten niet volledig tegemoetkwamen aan haar bezwaren.
De Raad heeft geoordeeld dat het besluit van 19 juli 2013 niet aan de bezwaren van de betrokkene tegemoetkomt, waardoor het hoger beroep zich ook uitstrekt tot dit nieuwe besluit. De Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene recht heeft op een vergoeding voor de schade die zij heeft geleden door het ontbreken van het OV-recht. De Raad heeft geconcludeerd dat de wetgever onvoldoende expliciet heeft verankerd dat er een forfaitaire beperking van de aansprakelijkheid geldt voor schade die samenhangt met het reisrecht.
De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 19 juli 2013 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De appellant is verplicht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de appellant veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene, die zijn begroot op € 15,80. De uitspraak bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem van 1 juni 2011, waartegen het hoger beroep was ingesteld.