ECLI:NL:CRVB:2014:4123
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant na beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die gedurende een tiental jaar als logistiek medewerker heeft gewerkt, had zich op 7 september 2011 ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv beëindigde zijn ZW-uitkering per 21 maart 2012, op basis van de conclusie van een verzekeringsarts dat appellant weer in staat was zijn werk te verrichten. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar na nader onderzoek door het Uwv werd het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit voldoende was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de werkomschrijving die de arbeidsdeskundige had opgesteld. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat zijn functie bij de bakkerij stressvol was, maar de Raad oordeelde dat deze gronden niet nieuw waren en dat de eerdere oordelen van de rechtbank voldoende gemotiveerd waren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant per 21 maart 2012 in staat moest worden geacht zijn werk te verrichten. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant had beëindigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.