In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellante, die als projectadviseur werkte, was arbeidsongeschikt geraakt na een cerebrovasculair incident (CVA) op 15 september 2009. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar appellante stelde dat zij in aanmerking moest komen voor een IVA-uitkering vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, maar de Centrale Raad oordeelde dat dit onterecht was. De Raad stelde vast dat er wel degelijk procesbelang aanwezig was, aangezien appellante aanspraak maakte op een IVA-uitkering.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit inhoudelijk beoordeeld. Appellante voerde aan dat haar beperkingen als gevolg van de CVA waren onderschat en dat zij niet in staat was om meer te doen dan haar dagelijkse bezigheden. Het Uwv had echter voldoende gemotiveerd waarom de belasting van de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschreed. De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidskundige.
De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 944,-. Tevens werd bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 115,- diende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak om procesbelang te erkennen in situaties waarin een verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt nagestreefd.