ECLI:NL:CRVB:2014:4121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
12-6835 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een IVA-uitkering na arbeidsongeschiktheid door CVA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellante, die als projectadviseur werkte, was arbeidsongeschikt geraakt na een cerebrovasculair incident (CVA) op 15 september 2009. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar appellante stelde dat zij in aanmerking moest komen voor een IVA-uitkering vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, maar de Centrale Raad oordeelde dat dit onterecht was. De Raad stelde vast dat er wel degelijk procesbelang aanwezig was, aangezien appellante aanspraak maakte op een IVA-uitkering.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit inhoudelijk beoordeeld. Appellante voerde aan dat haar beperkingen als gevolg van de CVA waren onderschat en dat zij niet in staat was om meer te doen dan haar dagelijkse bezigheden. Het Uwv had echter voldoende gemotiveerd waarom de belasting van de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschreed. De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidskundige.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 944,-. Tevens werd bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 115,- diende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak om procesbelang te erkennen in situaties waarin een verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt nagestreefd.

Uitspraak

12/6835 WIA
Datum uitspraak: 10 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
16 november 2012, 12/2188 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.G.C. van Ingen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ingen en[naam]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als projectadviseur voor 24 uur per week. Op 30 november 2009 is appellante uitgevallen nadat zij op 15 september 2009 is getroffen door een cerebrovasculair incident (CVA).
1.2.
Bij besluit van 22 december 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 28 november 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 80%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is bij besluit van 14 mei 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van
22 december 2011 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel procesbelang heeft. Primair is appellante bij haar opvatting gebleven dat zij in verband met volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid met ingang van de in geding zijnde datum in aanmerking dient te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA). Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij vanaf
28 november 2011 volledig arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft ongegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ten onrechte heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard door het ontbreken van procesbelang. Gezien de uitspraak van de Raad van 15 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1485), kan procesbelang niet worden ontzegd in een situatie dat een verhoging wordt nagestreefd van het arbeidsongeschiktheidspercentage dat aan een loongerelateerde WGA-uitkering ten grondslag ligt. Verder is er procesbelang aanwezig nu appellante heeft gesteld dat zij aanspraak heeft op een IVA-uitkering.
4.2.
Het hoger beroep slaagt in zoverre dan ook en de aangevallen uitspraak dan ook dient te worden vernietigd.
4.3.
Appellante heeft inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit ingediend en het Uwv heeft hierop verweer gevoerd. De Raad zal daarom doen wat de rechtbank zou behoren te doen en het beroep tegen het bestreden besluit inhoudelijk beoordelen.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat bij het bestreden besluit haar beperkingen als gevolg van de CVA zijn onderschat. Appellante heeft extra klachten tijdens de menstruatie, is aangewezen op een prikkelarme omgeving, heeft moeite om kleine letters te lezen, heeft evenwichtsproblemen en is energetisch beperkt. Meer doen dan de dagelijkse bezigheden is voor appellante niet mogelijk. Zij heeft op enig moment geprobeerd met eenvoudige werkzaamheden te hervatten gedurende drie maal drie uur per week, maar zij kon dat niet volhouden.
4.5.
Het Uwv heeft in hoger beroep een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 november 2013 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 november 2013 ingediend. Er zijn volgens het Uwv geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van hun bevindingen.
4.6.
De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht tijdens het spreekuur van
17 oktober 2011. Rekening houdend met de klachten van appellante, een rapport neuropsychologisch onderzoek van Revalidatiecentrum De Hoogstraat van februari/maart 2011 en verzekeringsgeneeskundige protocollen heeft de verzekeringsarts appellante geschikt geacht voor mentaal niet zwaar belastend werk met overzichtelijke en afgebakende taken, zonder hoge werkdruk, tijdsdruk, veelvuldige storingen en onderbrekingen, onverwachte werksituaties, veel prikkels (geluiden, licht, veel mensen) in de werkomgeving, intensief beeldschermwerk, intensieve klantcontacten, conflictsituaties of leidinggevende aspecten. Appellante is maximaal halve dagen belastbaar geacht (vier uur per dag/20 uur per week) in regelmatige werktijden. De verzekeringsarts heeft hiertoe een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, gedateerd 7 november 2011. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is vervolgens - na bestudering van de dossiergegevens en, mede naar aanleiding van de hoorzitting, bestudering van de in bezwaar ingediende informatie - in zijn rapport van
29 maart 2012 nader ingegaan op de diverse klachten en de gevolgen daarvan voor de belastbaarheid van appellante. Hij heeft op basis van de bekende medische gegevens geen aanleiding gezien tot bijstelling van de FML.
4.7.
Met betrekking tot de medische grondslag zijn er onvoldoende redenen om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen van het Uwv vastgestelde beperkingen in de FML van 7 november 2011. Er is sprake geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv. Appellante heeft in beroep en hoger beroep geen nadere, van (behandelend) artsen afkomstige, medische informatie naar voren gebracht die een ander licht werpt op de medische situatie van appellante op de datum in geding.
4.8.
Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellante is er evenmin reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de appellante geselecteerde functies in medisch opzicht. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd waarom de belasting van de geduide functies, ondanks bepaalde signaleringen, de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
4.9.
Uit 4.4 tot en met 4.8 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond dient te worden verklaard.
5. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling in de door appellante in hoger beroep gemaakte kosten voor rechtsbijstand tot een bedrag van € 944,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 mei 2012 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 944,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het door appellante betaalde griffierecht van € 115,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) V. van Rij

MK