ECLI:NL:CRVB:2014:4119
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW-uitkering na verblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een WW-uitkering ontving, had deze uitkering aangevraagd na een periode van werkloosheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter de WW-uitkering ingetrokken over de periode van 1 april 2011 tot en met 22 mei 2011, omdat appellant niet verzekerd was in Cyprus, waar hij verbleef. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond verklaard, en het beroep tegen een tweede besluit van het Uwv, waarin de aanvraag voor een nieuwe WW-uitkering werd afgewezen, niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank de dossiers heeft verwisseld en dat de oordelen van de rechtbank gebaseerd zijn op verkeerde feiten. Hij stelde ook dat het Uwv niet had bewezen dat hij niet had gewerkt en dat zijn arbeid in Cyprus als in Nederland gepresteerd moest worden aangemerkt. Het Uwv heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de rechtbank de beschikking had over de juiste dossiers en dat er geen sprake was van verwisseling van stukken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant niet verzekerd was in Cyprus en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat hij recht had op een WW-uitkering. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.