ECLI:NL:CRVB:2014:408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
13-1284 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om loskoppeling van het inkomen van de vader bij de vaststelling van de aanvullende beurs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, heeft hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om het inkomen van zijn vader buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van de aanvullende beurs. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee, had eerder het verzoek van de appellant afgewezen, omdat er volgens de Minister geen sprake was van een ernstig en structureel conflict tussen de appellant en zijn vader, zoals vereist door de wet.

De Raad heeft vastgesteld dat de Minister het bezwaar van de appellant tegen de afwijzing van het verzoek ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarbij is overwogen dat er geen sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen de appellant en zijn vader. De appellant heeft in hoger beroep betoogd dat er wel degelijk sprake is van een conflict, onder andere door de buitenechtelijke relatie van zijn vader en de gevolgen daarvan voor de appellant.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de door de appellant aangevoerde omstandigheden niet voldoen aan de wettelijke criteria voor loskoppeling. De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant niet heeft aangetoond dat er sprake is van een ernstig en structureel conflict in de zin van de wet. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, en het hoger beroep is ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/1284 WSF
Datum uitspraak: 12 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 januari 2013, 12/8606 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift en aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Voor appellant is verschenen mr. van Schijndel. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K.F. Hofstee.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 16 april 2012 heeft de Minister het verzoek van appellant om bij de vaststelling van de aanvullende beurs het inkomen van zijn vader buiten beschouwing te laten (verzoek om loskoppeling), afgewezen.
1.2.
De Minister heeft het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van
30 juli 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat tussen appellant en zijn vader geen sprake is van een ernstig en structureel conflict in de zin van de wet.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daarbij betoogd dat wel voldaan is aan de conflicteis. Er is sprake van indirect ernstig lichamelijk en/of geestelijk geweld omdat de buitenechtelijke relatie van zijn vader, waaruit een kind is geboren, een grote invloed op appellant heeft gehad. Appellant heeft geleden onder deze situatie en hij is boos op zijn vader. Zijn maatschappelijk werker
S. Kaygun geeft aan dat appellant psychisch achteruit is gegaan. Op een later moment is hier een conflict over de betaling van een laptop bijgekomen.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
In artikel 3.14, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is bepaald dat op aanvraag van een studerende de aan hem toegekende aanvullende lening kan worden verstrekt in de vorm van een aanvullende beurs, indien er sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende. Daarbij is vermeld dat onder een langdurig ernstig verstoorde verhouding in ieder geval niet wordt begrepen een conflict van financiële aard dat verband houdt met de studie.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) bestaat in ieder geval aanspraak op een aanvullende beurs, indien sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende.
Ingevolge artikel 7 van het Bsf 2000 is van zo’n conflict sprake, indien de ouder om ernstige redenen structureel weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken. De ernst van een conflict wordt aangetoond aan de hand van een door een ter zake deskundige afgegeven verklaring.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat niet is voldaan aan de grond tot loskoppeling als bedoeld in artikel 3.14 van de Wsf 2000 en de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder a, en 7 van het Bsf 2000. Volgens de Nota van Toelichting bij het Bsf 2000 valt bij een ernstig en structureel conflict te denken aan een zodanig fundamenteel en structureel verstoorde relatie dat loskoppeling de enige weg is, zoals in gevallen waarbij ernstig fysiek en/of geestelijk geweld een rol heeft gespeeld dan wel in gevallen van diepgaande, met ernstige conflicten gepaard gaande, verschillen van inzicht over met name levensovertuiging, cultuur of geloof. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat uit hetgeen appellant heeft aangevoerd, en de ter ondersteuning daarvan overgelegde verklaringen van zijn moeder van 25 november 2011 en van maatschappelijk werker S. Kaygun van 25 november 2011 en
16 juli 2012, niet valt af te leiden dat sprake is van een voor loskoppeling in aanmerking komend conflict. Appellant schetst een beeld van een vader die het heeft laten afweten en geen verantwoordelijkheid voor het gezin heeft genomen. Appellant heeft het contact met zijn vader vervolgens verbroken nadat zijn ouders in 2009 zijn gescheiden en appellant op de hoogte is geraakt van de buitenechtelijke relatie van zijn vader en het hieruit geboren kind. Dit moet een verdrietige en moeilijke situatie zijn voor appellant, maar levert ook naar het oordeel van de Raad, evenals de tussen appellant en zijn vader plaatsgevonden ruzie over de betaling van de laptop, geen conflict op in de zin van de wet.
4.3.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) R.L. Rijnen
IvR