ECLI:NL:CRVB:2014:4069

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
12-292 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens gebrek aan toegenomen medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1984, had op 21 september 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag op 21 oktober 2010 afgewezen, omdat er geen sprake was van toegenomen medische beperkingen gedurende de periode tot de 23e verjaardag van de appellant. De rechtbank had eerder in een uitspraak van 2 februari 2012 geoordeeld dat het Uwv de aanvraag ten onrechte had afgewezen, maar het Uwv had in een nieuw besluit op 10 september 2012 wederom de aanvraag afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat het sociaal disfunctioneren van de appellant niet als ziekte of gebrek kon worden geclassificeerd. De verzekeringsarts had in zijn rapport van 4 september 2012 geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor een wijziging in de gezondheidstoestand van de appellant in de relevante periode. De Raad bevestigde dat het Uwv niet verplicht was om een arbeidskundig onderzoek uit te voeren, omdat de medische beoordeling voldoende was om te concluderen dat de appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt.

De Raad oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond was voor een schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en J.J.T. van den Corput als leden, in aanwezigheid van griffier H.J. Dekker.

Uitspraak

14/292 WWAJ
Datum uitspraak: 3 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 december 2013, 12/4892 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Degelink hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Degelink heeft zich teruggetrokken als gemachtigde van appellant.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op[geboortedatum] 1984, heeft op 21 september 2010 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 21 oktober 2010 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen.
1.3.
Bij uitspraak van 2 februari 2012 heeft de rechtbank Amsterdam het door appellant ingestelde beroep tegen de beslissing van 2 februari 2011 op het door appellant gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het bepaalde in artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong heeft miskend door zich te beperken tot de vaststelling dat appellant reeds geen recht kan hebben op een Wajong-uitkering, omdat hij in de periode van 3 februari 2005 tot 20 september 2006 heeft gewerkt op de reguliere arbeidsmarkt en daarmee minimaal 75% van het maatmaninkomen heeft verdiend. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte nagelaten te beoordelen of appellant na afloop van zijn dienstverband op
30 september 2006, op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong, alsnog als jonggehandicapte zou moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant met inachtneming van artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong dient te worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en, voor zover nodig, een arbeidskundig onderzoek.
1.4.
Tegen de uitspraak van 2 februari 2012 is geen hoger beroep ingesteld. Daarmee staat deze uitspraak in rechte vast.
1.5.
Het Uwv heeft bij besluit van 10 september 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant wederom ongegrond verklaard, omdat geen sprake is van toegenomen medische beperkingen bij appellant gedurende de periode tot de 23e verjaardag van appellant
(23 augustus 2007), zodat hij niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. Het Uwv heeft het bestreden besluit doen steunen op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 september 2012.
1.6.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard onder de overweging dat het Uwv op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan haar eerdere uitspraak. Door te onderzoeken of de medische beperkingen van appellant in de periode van 30 september 2006 tot en met[geboortedatum]
2007 zijn toegenomen heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank een juiste maatstaf gehanteerd, gelet op artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong. Gezien de eerdere arbeidskundige beoordeling van het Uwv van de periode daarvóór - waarbij geen medische beperkingen zijn aangenomen, omdat appellant op de reguliere arbeidsmarkt heeft gewerkt - en haar eerdere uitspraak kon het Uwv hiermee, volgens de rechtbank, volstaan. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat bij haar eerdere uitspraak het besluit van 2 februari 2011 immers slechts is vernietigd op de grond dat het Uwv bij zijn eerdere beoordeling artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong heeft miskend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, mede gelet op de omstandigheid dat appellant in beroep geen medische informatie heeft overgelegd die hiertoe aanleiding gaf.
2. In hoger beroep heeft appellant de gronden van het beroep bij de rechtbank herhaald. Hij vindt dat het Uwv niet op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het Uwv had bij het bestreden besluit niet mogen volstaan met de alleen op arbeidskundige grondslag gebaseerde conclusie dat appellant over de periode vanaf zijn zeventiende jaar tot 30 september 2006, gelet op zijn inkomsten uit zijn dienstverband bij [naam B.V.], in staat is geweest om met reguliere arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen en daarnaast de beperkte medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts dat geen sprake is van toename van de medische beperkingen na die periode. Appellant heeft erop gewezen dat hij weliswaar meer dan 75% van het maatmaninkomen heeft verdiend bij [naam B.V.], maar dat van reguliere arbeid destijds geen sprake is geweest aangezien hij maar twee tot drie uur per dag werkte. Ten onrechte zijn zijn medische beperkingen over de periode vanaf zijn zeventiende jaar tot 30 september 2006 niet beoordeeld. Daarom berust het bestreden besluit volgens appellant op een ondeugdelijk medische grondslag.
3.1.
De Raad oordeelt als volgt.
3.2.
Appellant heeft zijn aanvraag om een arbeids- en inkomensvoorziening op grond van de Wet Wajong ingediend op 21 september 2010. In hoofdstuk 2 van de Wet Wajong is het recht op werk- en arbeidsondersteuning geregeld. Hoofdstuk 3 van de Wet Wajong bevat de bepalingen met betrekking tot het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals tot 1 januari 2010 neergelegd in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. In artikel 3:6 van de Wet Wajong is bepaald dat de jonggehandicapte geen recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet Wajong indien hij zijn aanvraag voor het eerst heeft ingediend op of na 1 januari 2010. Dit betekent dat de aanvraag van appellant beoordeeld moet worden volgens de bepalingen van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong.
3.3.
Artikel 2:3, eerste lid, van de Wet Wajong bepaalt dat jonggehandicapte is degene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt, indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, de ingezetene alsnog jonggehandicapte met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. In artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong is bepaald dat de beoordeling van wat iemand met arbeid kan verdienen, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en - voor zover nodig - een arbeidskundig onderzoek.
3.4.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 2 februari 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de dossiergegevens bestudeerd en appellant gezien op het spreekuur van 4 september 2012. In zijn rapport van 4 september 2012 heeft deze arts vastgesteld dat niet meer met terugwerkende kracht is te achterhalen welke beperkingen zijn gerelateerd aan de al jaren bekende diagnose ADHD, omdat er daarnaast sprake is geweest van gedragsproblemen, impulsdoorbraken en geweldsdelicten, die het beeld domineren vanaf 1997. Het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat uit het rapport van 4 september 2012 duidelijk blijkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn beoordeling niet heeft beperkt tot de periode van 30 september 2006 tot[geboortedatum] 2007, maar zich een beeld heeft gevormd van de gezondheidstoestand van appellant in de gehele periode vanaf de zeventiende verjaardag tot het bereiken van de leeftijd van 23 jaar.
3.5.
Met het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarvan met het rapport van 4 september 2012 verslag is gedaan, heeft het Uwv voldaan aan de eis van artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong dat aan een besluit over het al dan niet zijn van jonggehandicapte ten minste een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag ligt. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat uit het rapport van 4 september 2012 is af te leiden dat daarmee niet alleen een opvatting is gegeven over de medische situatie van appellant in de door de rechtbank met haar uitspraak van 2 februari 2012 in beeld gebrachte periode, maar in de gehele periode die op grond van artikel 2:3, eerste en tweede lid, van de Wet Wajong voor de beoordeling van het zijn van jonggehandicapte is te bezien. Voor dit oordeel is bepalend dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van gegevens die teruggaan naar 1998, met appellant en zijn vader het beloop in een periode van tien jaar voorafgaande aan het onderzoek heeft doorgesproken en dat appellant en zijn vader te kennen hebben gegeven dat van een vrijwel constant beeld sprake is geweest. Uit de beschikbare gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusie kunnen trekken dat het sociaal disfunctioneren van appellant niet als ziekte of gebrek kan worden geclassificeerd en dat er geen aanwijzingen zijn voor een wijziging in de gezondheidstoestand van appellant in de ter beoordeling staande periode.
3.6.
Gegeven de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie kon een (nader) arbeidskundig onderzoek achterwege blijven. Het Uwv heeft met juistheid vastgesteld dat appellant niet kan worden aangemerkt als jonggehandicapte in de zin van de Wet Wajong en terecht de aanspraak van appellant op de Wet Wajong afgewezen. Dat wat appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd vormt geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.
3.7
Uit 3.4 tot en met 3.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, zij het op andere gronden, dient te worden bevestigd.
3.8.
Gelet op het voorgaande is veroordeling tot het vergoeden van schade niet mogelijk, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
3.9.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) H.J. Dekker

MK