Uitspraak
.
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een WGA-uitkering aan appellant. De appellant had in 2007 recht gekregen op een WGA-vervolguitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft later vastgesteld dat appellant onverschuldigd uitkering heeft ontvangen. Dit leidde tot een terugvorderingsbesluit van € 57.245,11. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Limburg heeft het beroep ongegrond verklaard.
De Raad heeft overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering zou leiden tot financieel of sociaal onaanvaardbare gevolgen. De Raad benadrukt dat het Uwv op grond van artikel 77 van de Wet WIA verplicht is om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen, maar dat het Uwv ook de mogelijkheid heeft om hiervan af te zien indien er dringende redenen zijn. In dit geval heeft de Raad geen dringende redenen kunnen vaststellen die zouden rechtvaardigen dat het Uwv van terugvordering af zou moeten zien.
De Raad heeft ook de stelling van appellant dat het terugvorderingsbesluit punitief van aard is, verworpen. De Raad concludeert dat de toepassing van artikel 77 WIA reparatoir van karakter is en dat het besluit de uitkeringssituatie van appellant in overeenstemming met de wet brengt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.