ECLI:NL:CRVB:2014:406

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
12-4772 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van eerdere weigering Wajong-uitkering op basis van geen nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had in 2009 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die was afgewezen omdat zij niet aan de vereisten voldeed. Na meerdere aanvragen en afwijzingen, waaronder een besluit van 5 mei 2011, heeft appellante in hoger beroep gesteld dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van 12 april 2011 een herhaalde aanvraag was en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het oorspronkelijke besluit te herzien. Appellante voerde aan dat haar rugklachten waren verergerd en dat er nu een diagnose van fibromyalgie was gesteld, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet als nieuw kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de door appellante overgelegde medische informatie geen nieuwe feiten of omstandigheden opleverde die een andere beslissing rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4772 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van
12 juli 2012, 11/559 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een schriftelijke reactie gegeven op de nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Namens appellante is verschenen mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren [in] 1988, heeft op 24 april 2009 een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) wegens rugklachten. Bij besluit van het Uwv van 15 juli 2009 is de aanvraag afgewezen omdat appellante vanaf de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Nadien heeft appellante op 26 april 2010 een nieuwe aanvraag ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 20 mei 2010 aan appellante meegedeeld dat hij niet terug komt op het besluit van 15 juli 2009, omdat niet gebleken is dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die er toe leiden dat laatstgenoemd besluit onjuist zou zijn.
1.2. Op 12 april 2011 heeft appellante wederom een aanvraag ingediend ingevolge de Wet Wajong. In overeenstemming met de bevindingen van een verzekeringsarts, dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, heeft het Uwv bij besluit van 5 mei 2011 aan appellante meegedeeld dat niet terug wordt gekomen op het besluit van 15 juli 2009.
1.3. Bij besluit van 14 juli 2011 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 mei 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 13 juli 2011 ten grondslag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe vastgesteld dat de aanvraag van 12 april 2011 moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat zij zich dan ook dient te beperken tot het antwoord op de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het Uwv daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden als hiervoor bedoeld. De door appellante overgelegde medische informatie betreft naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe informatie die een ander licht werpt op haar toenmalige gezondheidstoestand en de beoordeling van haar medische situatie destijds aan de hand van het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante (samengevat) aangevoerd dat wel degelijk sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die moeten leiden tot herziening van de eerdere beslissing. Appellante heeft daartoe gesteld dat haar rugklachten zijn verergerd, dat ook haar psychische klachten onvoldoende zijn meegenomen bij de eerdere beoordeling en dat inmiddels de diagnose fibromyalgie is gesteld. Ter ondersteuning van haar standpunten heeft appellante bij brief van 11 november 2013 nog informatie overgelegd bestaande uit afschriften van specialistenberichten van orthopedisch chirurg dr. F.H. Wapstra van 1 maart 2012, reumatoloog F.A. Meijer van 17 april 2012, revalidatiearts L.D.W. Vos van 23 mei 2012, revalidatiearts dr. H.R. Schiphorst Preuper/Aios revalidatiegeneeskunde drs. I.V. Jetten van 15 maart 2012, revalidatiearts J.G. Broeks van 4 oktober 2011, radioloog A.P. Krikke van
12 september 2011, een ongedateerd huisartsjournaal met laatste contactdatum 28 maart 2012, verwijsberichten van huisarts J.H. van den Akker van 28 februari 2012 en van 2 april 2012, een rapport van bedrijfsarts D.C.G. van Reenen/re-integratiebedrijf Solutions van 3 maart 2012 en een rapport van gz-psycholoog C.E. Tak van 26 augustus 2011.
3.2.
In verweer heeft het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft daarbij rapporten overgelegd van bezwaarverzekeringsarts P.A.M. van Zelst van 22 november 2012 en 14 november 2013.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De aanvraag van appellante van 12 april 2011 is een herhaling van de aanvraag waarop het Uwv bij besluit van 15 juli 2009 heeft beslist en waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Er is alleen plaats voor inhoudelijke toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij de aanvraag is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, is voor een inhoudelijke toetsing geen plaats.
4.2.
Dat wat appellante ter ondersteuning van haar verzoek heeft aangevoerd kan niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als in 4.1 omschreven. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en maakt die tot de zijne. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en overgelegd vormt geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Nog daargelaten dat de brieven van reumatoloog Meijer en van revalidatiearts Vos niet in de bestuurlijke fase zijn overgelegd, wordt in deze brieven bevestigd het bij de (bezwaar)verzekeringsartsen reeds bekende beeld van aspecifieke, tendomyogene pijnklachten dan wel fibromyalgie. De overige in hoger beroep overgelegde medische informatie was al bekend bij de (bezwaar)verzekeringsarts. Met de eerst in hoger beroep aangevoerde grond dat sprake is van een verergering van de klachten treedt appellante buiten de omvang van het geding. Deze grond leent zich niet voor een toetsing door de Raad in het kader van artikel 4:6 Awb, als hier aan de orde.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) S. Aaliouli

HD