In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de hoogte van zijn WAO-dagloon. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar was van mening dat het dagloon onjuist was vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 november 2014 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat het Uwv het dagloon terecht had gebaseerd op het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen, en dat er geen gronden waren aangevoerd die de onjuistheid van de berekening konden aantonen. Appellant had ook verzocht om vergoeding van immateriële schade, maar de Raad oordeelde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn en dat appellant niet had aangetoond dat hij geestelijk letsel had opgelopen door de besluitvorming van het Uwv. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland en verklaarde het beroep tegen het besluit van 1 oktober 2012 gegrond, maar het beroep tegen het besluit van 11 november 2013 ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant.