In deze zaak gaat het om de afwijzing van sollicitaties van appellant, die als boventallige medewerker bij de gemeente Amsterdam was aangesteld. Appellant had gesolliciteerd naar twee functies: Directeur Bedrijfsvoering a.i. en lid van de directie Middelen en Control i.o. Beide sollicitaties werden afgewezen, omdat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam oordeelde dat de functies niet passend waren voor appellant. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de afwijzing van de sollicitaties, waarbij het college zich baseerde op het Sociaal Plan voor de gemeente Amsterdam en de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA). Appellant had in hoger beroep zijn eerdere beroepsgronden herhaald, maar de Raad oordeelde dat de afwijzingen terecht waren. De Raad concludeert dat de functies niet in lijn lagen met de ervaring en kwalificaties van appellant, en dat hij geen voorrang had bij de benoeming. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 4 december 2014.