ECLI:NL:CRVB:2014:4037
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Blokkering, intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 6 augustus 2010 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aannemersbedrijf dat in 2010 failliet ging. Naar aanleiding van een melding over zijn activiteiten heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat appellant werkzaamheden had verricht die op geld waardeerbaar zijn. Dit leidde tot de blokkering van zijn bijstandsuitkering per 1 maart 2012 en de intrekking van de bijstand over een eerdere periode, met terugvordering van de ontvangen bijstandskosten.
De rechtbanken hebben de beroepen van appellant tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraken. De Raad oordeelt dat de onderzoeksresultaten voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting heeft gehandeld door zijn werkzaamheden niet te melden. Tevens is vastgesteld dat appellant en een medeverdachte een gezamenlijke huishouding voerden, wat ook van invloed is op het recht op bijstand. De Raad concludeert dat de blokkering en intrekking van de bijstand terecht zijn gebeurd, en dat appellant niet heeft aangetoond dat hij recht had op bijstand indien hij de inlichtingenverplichting was nagekomen. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bijstandsontvangers om transparant te zijn over hun financiële situatie en activiteiten.