ECLI:NL:CRVB:2014:4031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
13-452 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van onvoldoende medische gegevens en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1961, had op 8 augustus 2011 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die was afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van onvoldoende objectieve medische gegevens. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen bewijs was dat de appellant op zijn 17e en 18e verjaardag arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat het risico van het ontbreken van medische gegevens voor rekening van de appellant kwam, gezien de laattijdige aanvraag meer dan 30 jaar na de gestelde datum van arbeidsongeschiktheid.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat hij sinds zijn puberteit te kampen had met ernstige psychische klachten. Hij overhandigde een brief van een psycholoog ter ondersteuning van zijn claim. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak en overhandigde een aanvullend rapport van een verzekeringsarts. De Raad oordeelde dat de argumenten van de appellant in hoger beroep niet nieuw waren en dat de rechtbank deze al voldoende had besproken. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de appellant op zijn 17e en 18e verjaardag niet in staat was om ten minste 75% van het voor hem geldende maatmaninkomen te verdienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor de Wajong-uitkering af.

Uitspraak

13/452 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 december 2012, 12/2610 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kaya en door zijn broers, [broer 1] en [broer 2]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [datum] 1961, heeft op 8 augustus 2011 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend vanwege een aangeboren gehoorbeperking en psychische klachten ten gevolge van een tijdens zijn pubertijd ontwikkelde identiteitsproblematiek.
1.2.
Bij besluit van 17 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, zijn besluit gehandhaafd tot afwijzing van het verzoek van appellant om arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet Wajong, omdat als gevolg van het ontbreken van voldoende objectieve medische gegevens niet kan worden vastgesteld dat bij appellant sprake is geweest van ziekte of gebrek rondom zijn 17e en 18e levensjaar. Het Uwv heeft het bestreden besluit doen steunen op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 april 2012.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat in het geding centraal staat de vraag of appellant op zijn 17e verjaardag arbeidsongeschikt was en of hij dat vervolgens een jaar nadien onafgebroken is gebleven. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het Uwv op basis van een zorgvuldig onderzoek en voldoende inzichtelijk gemotiveerd heeft vastgesteld dat appellant vanaf zijn 17e verjaardag en het daarop volgende jaar, niet door ziekte of gebrek zodanig beperkt was dat hij als jonggehandicapte in de zin van de Wet Wajong moet worden aangemerkt. Uit de informatie van het Ministerie van Defensie blijkt alleen dat appellants doofheid ten grondslag heeft gelegen aan de afkeuring voor militaire dienst. Uit de overgelegde informatie van de huisarts blijkt dat er bij appellant sprake is van een gehoorstoornis vanaf de geboorte, maar hieraan kan volgens de rechtbank niet worden ontleend dat er ook sprake was van arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die onderbouwen dat er ook al voor 2001 bij hem sprake was van psychische problematiek. Dat appellant van 1975 tot 1978 onderwijs heeft gevolgd aan de MAVO en van 1978 tot 1980 aan de Amsterdamse Grafische School wijst evenmin op volledige arbeidsongeschiktheid. Niet is aangetoond dat appellant vanwege medische redenen geen diploma heeft gehaald voor de MAVO. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat, nu sprake is van een laattijdige aanvraag, ruim 30 jaar na de gestelde datum van arbeidsongeschiktheid, het risico voor het gebrek aan medische gegevens voor rekening van appellant moet komen en het Uwv niet kan worden tegengeworpen dat geen nader onderzoek is gedaan.
3.1.
In hoger beroep is namens appellant (samengevat) gesteld dat hij sedert zijn pubertijd in zodanige mate te kampen heeft gehad met psychische klachten dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt dient te worden verklaard. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nog een brief van 23 augustus 2004 overgelegd van GZ psycholoog B.F. Fels, van het VU medisch centrum, afdeling medische psychologie, sectie patiëntenzorg gender.
3.2.
In het verweerschrift heeft het Uwv verzocht tot bevestiging van de aangevallen uitspraak en daarbij nog een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 maart 2013 overgelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellant heeft zijn aanvraag om een arbeids- en inkomensvoorziening op grond van de Wet Wajong ingediend op 8 augustus 2011. In hoofdstuk 2 van de Wet Wajong is het recht op werk- en arbeidsondersteuning geregeld. Hoofdstuk 3 van de Wet Wajong bevat de bepalingen met betrekking tot het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals tot
1 januari 2010 neergelegd in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. In artikel 3:6 van de Wet Wajong is bepaald dat de jonggehandicapte geen recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet Wajong indien hij zijn aanvraag voor het eerst heeft ingediend op of na 1 januari 2010. Dit betekent dat de aanvraag van appellant beoordeeld moet worden naar de bepalingen in hoofdstuk 2 van de Wet Wajong.
4.2.
Artikel 2:3, eerste lid, van de Wet Wajong bepaalt dat jonggehandicapte is degene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen. Artikel 2:15 van de Wet Wajong bepaalt dat de jonggehandicapte op aanvraag recht heeft op arbeidsondersteuning en geeft daartoe nadere voorwaarden.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De door appellant in hoger beroep aangevoerde gronden vormen in essentie een herhaling van dat wat hij reeds in beroep heeft gesteld. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. In de in hoger beroep door appellant overgelegde brief van GZ psycholoog Fels concludeert deze dat bij appellant geen sprake is van (primaire) transseksualiteit, maar van travestie gepaard gaande met seksuele opwinding, vanaf de vroege pubertijd. Uit deze conclusie kan niet worden afgeleid dat bij appellant op zijn 17e en 18e verjaardag sprake was van zodanig ernstige psychische klachten dat hij daardoor niet in staat was ten minste 75% van het voor hem geldende maatmaninkomen te verdienen. Uit de brief van de huisarts van
13 oktober 2011, waar appellant ter zitting nog op heeft gewezen, blijkt wel dat appellant onder psychiatrische behandeling is (geweest), maar niet dat dat al het geval is geweest op of omstreeks zijn 17e en 18e verjaardag. Nu door appellant geen medische stukken of andere gegevens zijn overgelegd die onderbouwing bieden voor de ter zitting door appellant genoemde psychische problemen vanaf zijn jeugd, ontbreken voldoende aanknopingspunten die kunnen leiden tot twijfel aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor een nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige.
4.4.
Gelet op wat in 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) H.J. Dekker

MK