ECLI:NL:CRVB:2014:4026
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die eerder werkzaam was als medewerker in een kwekerij. Appellant is op 23 mei 2008 uitgevallen met rugklachten en pijn in de knieën. Vanaf 21 mei 2010 werd zijn uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant werd geschikt geacht voor verschillende functies, waaronder die van wikkelaar en montagemedewerker.
Na een nieuwe ziekmelding op 31 maart 2011 en een daaropvolgende ZW-uitkering, heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld op 7 november 2011. Een verzekeringsarts concludeerde dat appellant per 5 maart 2012 weer geschikt was voor de eerder genoemde functies. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering op basis van deze conclusie. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Amsterdam oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig was, maar verklaarde het beroep van appellant gegrond omdat de arbeidsdeskundige pas in beroep een deugdelijke motivering gaf voor de geschiktheid van de functie montagemedewerker. Appellant ging in hoger beroep, stellende dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad vroeg het Uwv om nadere motivering van de geschiktheid van de functie montagemedewerker.
In hoger beroep werd beoordeeld of de functie montagemedewerker per 5 maart 2012 terecht geschikt was geacht voor appellant. De Raad concludeerde dat de functie de belastbaarheid van appellant niet overschreed, ondanks dat de functie wikkelaar bij een herbeoordeling was verworpen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand werden gelaten.