ECLI:NL:CRVB:2014:4001

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
13-1658 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 16 februari 2012 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat werd vastgesteld dat de appellant een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoner, de heer B. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. De appellant had verklaard dat hij tijdelijk bij B verbleef na zijn echtscheiding, maar de Raad oordeelde dat de duur van het verblijf en de wederzijdse zorg tussen de appellant en B wezenlijk waren voor de beoordeling van de gezamenlijke huishouding. De Raad concludeerde dat de appellant en B niet alleen de woonlasten deelden, maar ook zorg voor elkaar droegen, wat blijkt uit hun dagelijkse interacties en gezamenlijke activiteiten.

De Raad heeft de argumenten van de appellant verworpen, waarbij werd benadrukt dat de beoordeling van een gezamenlijke huishouding op objectieve criteria is gebaseerd en niet op de subjectieve motieven van de betrokkenen. De onderzoeksbevindingen van de gemeente Amsterdam gaven voldoende grondslag voor het standpunt van het college dat er sprake was van wederzijdse zorg. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met O.L.H.W.I. Korte als voorzitter. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

13/1658 WWB
Datum uitspraak: 2 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 februari 2013, 12/3419 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Bastimar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2014. Voor appellant is verschenen mr. A. Köker, kantoorgenoot van mr. Bastimar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 16 februari 2012 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij zijn aanvraag heeft appellant vermeld dat hij inwonend is bij de heer [naam] (B) op het adres [adres]. Appellant staat sinds 10 februari 2012 ingeschreven op dit adres.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de afdeling Controle van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) een onderzoek ingesteld. In dat kader heeft de DWI onder meer dossieronderzoek verricht en op 29 maart 2012 een gesprek met appellant gevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 29 maart 2012.
1.3.
Bij besluit van 30 maart 2012 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 30 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 30 maart 2012 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant met B een gezamenlijke huishouding voert, waardoor hij geen zelfstandig subject van bijstand is.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 16 februari 2012 tot en met 30 maart 2012.
4.2.
Artikel 3, derde lid, van de WWB bepaalt dat van een gezamenlijke huishouding sprake is indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.3.
Het betoog van appellant dat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding omdat het verblijf bij B slechts tijdelijk was nu hij na zijn echtscheiding op straat stond en op zoek was naar eigen woonruimte, slaagt niet. Niet in geschil is dat appellant gedurende de gehele hier te beoordelen periode in de woning van B heeft verbleven. Reeds gelet op de duur van het verblijf van appellant aldaar, kan anders dan appellant stelt, niet worden gesproken van een tijdelijk of kortdurend verblijf. Zie de uitspraak van de Raad van 23 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3241. De reden van het verblijf van appellant bij B, maakt dit niet anders. Immers, de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun relatie niet van belang.
4.4.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Wederzijdse zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en de hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
4.5.
De rechtbank heeft, anders dan appellant betoogt, terecht overwogen dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat in de hier te beoordelen periode sprake is geweest van wederzijdse zorg. Daarbij komt zwaarwegende betekenis toe aan de verklaringen van appellant. Appellant heeft onder meer verklaard dat B bijna dagelijks eten voor hen beiden meeneemt vanuit Beverwijk. Appellant en B eten dan gezamenlijk in de woonkamer. Na de gezamenlijke maaltijd doet appellant vervolgens de vaat. Voorts heeft appellant verklaard dat, wanneer hij boodschappen haalt, hij rekening houdt met B en boodschappen voor twee haalt. Ook maken appellant en B gebruik van dezelfde verzorgingsartikelen en delen zij tandpasta. Verder maakt appellant de woonkamer, de keuken, de badkamer en het toilet schoon. Appellant zet af en toe de vuilniszakken buiten en af en toe doet B dit. Ook heeft appellant B tijdens ziekte verzorgd. Uit deze verklaringen van appellant volgt dat van eenzijdige zorg van de zijde van B, zoals door appellant is gesteld, geen sprake is.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat appellant in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding met B heeft gevoerd. Daarom slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.C.F. Talman en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) O.P.L. Hovens
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.

HD