In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1976, heeft in het verleden in een jeugdpsychiatrische kliniek verbleven en heeft na zijn ontslag uit deze kliniek geen medische gegevens over zijn situatie tot april 2008. Het Uwv heeft op basis van een aanvraag van appellant op 5 november 2009 besloten hem geen uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Groningen heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het Uwv alle relevante informatie heeft geraadpleegd en deze in onderlinge samenhang heeft beoordeeld. De Raad oordeelt dat het risico dat de medische situatie van appellant in het verleden niet meer verantwoord kan worden vastgesteld, voor zijn eigen risico blijft. De Raad heeft ook geoordeeld dat de aanvraag van appellant laattijdig was, aangezien hij pas 15 jaar na zijn ontslag uit de kliniek een aanvraag indiende. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat appellant geen recht heeft op de Wajong-uitkering, maar het Uwv is wel veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.948,- bedragen.
De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijk medisch onderzoek en de noodzaak voor aanvragers om tijdig een uitkering aan te vragen. De Raad heeft ook aangegeven dat de omstandigheden van appellant na zijn ontslag uit de kliniek niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij recht heeft op een uitkering, gezien de lange periode zonder medische gegevens en de late aanvraag.