ECLI:NL:CRVB:2014:3988
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Korting bijstandsuitkering wegens inkomsten uit arbeid en het niet vrijlaten van een gedeelte van die inkomsten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland, waarbij een korting op haar bijstandsuitkering is opgelegd vanwege inkomsten uit arbeid. Appellante ontvangt sinds 4 april 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In december 2012 heeft het college een bedrag van € 300,- ingehouden op haar bijstandsuitkering, terwijl appellante in die maand een inkomen van € 582,55 had. Na herberekening bleek dat appellante in december 2012 te veel bijstand had ontvangen, wat in januari 2013 is verrekend. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen en het niet vrijlaten van een gedeelte van haar inkomsten. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en ongegrond, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijlating van inkomsten volgens de gemeentelijke verordening.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het college in stand gelaten voor wat betreft de afwijzing van de kostenvergoeding. Appellante is in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte geen uitstel heeft verleend voor de zitting en dat de gemeentelijke verordening in strijd is met de WWB. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren voor uitstel en dat de gemeenteraad de verordenende bevoegdheid heeft overschreden door voorwaarden te stellen die niet in de WWB zijn vastgelegd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.