ECLI:NL:CRVB:2014:394

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
11-6054 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij de appellant, die zich ziek had gemeld vanwege psychische klachten, geen recht op een WIA-uitkering werd toegekend. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig is uitgevoerd. De appellant had zich ziek gemeld met psychische klachten, gevolgd door rug- en schouderklachten. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 11 september 2010 geen recht had op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat er voldoende rekening was gehouden met de medische gegevens en dat de geduide functies aansloten bij de vastgestelde beperkingen. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat, maar de Raad concludeert dat er geen nieuwe aanknopingspunten zijn om anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de belastbaarheid van de appellant niet is onderschat. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/6054 WIA
Datum uitspraak: 12 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
31 augustus 2011, 11/475 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Molenaar. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft laatstelijk gewerkt als losser/verdeler. Met ingang van 13 september 2008 heeft hij zich vanwege psychische klachten ziek gemeld, gevolgd door rug- en schouderklachten.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 26 augustus 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 11 september 2010 geen recht heeft op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3. Bij besluit van 14 december 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 augustus 2010 ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten ten grondslag van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek niet onzorgvuldig of onvolledig geacht. Er is volgens de rechtbank in de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening gehouden met de aspecten samenwerken en sociaal functioneren. De bezwaarverzekeringsarts heeft op de in beroep ingebrachte medische gegevens gereageerd op grond waarvan de rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de geduide functies voor wat betreft de belastende aspecten aansluiten aan de vastgestelde beperkingen.
3.
In hoger beroep heeft appellant, onder inzending van medische gegevens van zijn huisarts en behandelend psychiater, zich op het standpunt gesteld dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat en dat hij met name vanwege problemen met betrekking tot samenwerken niet in staat is de geduide functies te verrichten.
4.1.
De Raad ziet in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten om anders te oordelen dan de rechtbank. Uit de diverse door appellant in hoger beroep ingezonden medische stukken komt een beeld naar voren van psychische klachten, waarvan, zoals ook uit de reacties van de bezwaarverzekeringsarts blijkt, de ernst niet in betekenende mate afwijkt van hetgeen bij de medische beoordeling met betrekking tot de arbeidsmogelijkheden van appellant met ingang van 11 september 2010 in ogenschouw is genomen. Dit blijkt voldoende uit vergelijking van de reeds in de besluitvorming betrokken informatie van de GGZ inGeest van 15 februari 2010 en de nadere informatie van dezelfde instelling van 18 oktober 2011. Dat uit die informatie en de informatie van de huisarts blijkt dat appellant nog immer psychische klachten ervaart en daarvoor behandeling ondergaat en dat achterliggende informatie over de bij appellant bestaande PTSS ontbreekt, geeft geen aanknopingspunten voor het aannemen van meer of ernstiger beperkingen. Er is geen aanleiding te oordelen dat de belastbaarheid van appellant is onderschat.
4.2.
Het feit dat de verzekeringsarts in de FML van 17 juni 2010 de beperkingen van appellant enigszins anders heeft ingeschat dan in het kader van de Ziektewet was gedaan, leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts heeft op basis van eigen onderzoek met inachtneming van alle overige gegevens een FML opgemaakt. De rechtbank heeft de toelichting over de gesignaleerde verschillen terecht als voldoende aangemerkt.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) S. Aaliouli

HD