ECLI:NL:CRVB:2014:393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
11-3785 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant, die zich eerder ziek had gemeld vanuit een Werkloosheidswet (WW) uitkeringssituatie. Appellant, die als logistiek medewerker werkte, had zich op 28 april 2009 ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts werd appellant geschikt geacht voor zijn werk, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld per 7 oktober 2009. Appellant heeft echter betwist dat hij in staat was om te werken en heeft meerdere keren bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv.

De Raad heeft psychiater prof. dr. J.J. van Os als deskundige benoemd, die concludeerde dat appellant leed aan een ernstige depressieve episode en een posttraumatische stressstoornis. De Raad oordeelde dat het Uwv de ernst van de klachten van appellant had onderschat en dat de besluiten van het Uwv niet zorgvuldig tot stand waren gekomen. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd en de primaire besluiten van het Uwv herroepen, waardoor de ZW-uitkering van appellant herleefde. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de rol van onafhankelijke deskundigen in het proces. De Raad volgt het oordeel van de deskundige, omdat deze zijn conclusies op een overtuigende en inzichtelijke manier heeft gemotiveerd. De uitspraak heeft implicaties voor de beoordeling van vergelijkbare zaken binnen het bestuursrecht en socialezekerheidsrecht.

Uitspraak

11/3785 ZW, 12/3949 ZW, 12/6373 ZW
Datum uitspraak: 12 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 mei 2011, 10/2095 (aangevallen uitspraak 1), 4 juni 2012, 11/2945 (aangevallen uitspraak 2) en 19 oktober 2012, 12/1147 (aangevallen uitspraak 3).
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft aanleiding gezien psychiater prof. dr. J.J. van Os als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. Met een rapport van 7 februari 2013 heeft Van Os omtrent zijn onderzoeksbevindingen verslag uitgebracht en de hem gestelde vragen beantwoord.
Appellant en het Uwv hebben daarop hun zienswijzen met betrekking tot dit rapport kenbaar gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Voor appellant is verschenen mr. dr. Dayala. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, voorheen werkzaam als logistiek medewerker voor 40 uur in de week, heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet (WW) per 28 april 2009 ziek gemeld wegens psychische en lichamelijke klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ontvangen ingevolge de Ziektewet (ZW). Appellant heeft op 5 oktober 2009 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts die tot de conclusie is gekomen dat appellant met ingang van 7 oktober 2009 weer geschikt is te achten voor zijn werk als logistiek medewerker. Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het Uwv dienovereenkomstig het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 7 oktober 2009 beëindigd.
1.2. Na een herbeoordeling door een bezwaarverzekeringsarts, die concludeerde dat vanwege de ernst van de depressieve symptomen psychiatrische behandeling is geïndiceerd en dat de symptomen eerst naar een aanvaardbaar niveau dienen te worden teruggebracht, heeft het Uwv bij besluit van 30 oktober 2009 het bezwaar van appellant tegen het besluit van
6 oktober 2009 gegrond verklaard en bepaald dat de ZW-uitkering van appellant per
7 oktober 2009 wordt voort gezet.
2.1. Appellant heeft op 18 maart 2010 wederom het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts die aanleiding heeft gezien psychiater J.H.M. van Laarhoven te verzoeken om een expertise te verrichten. Met inachtneming van de uitkomsten van deze psychiatrische expertise en de inmiddels ontvangen informatie van de behandelend psychiater
W.H. Lionarons, is de verzekeringsarts, zoals blijkt uit het rapport van 14 april 2010, tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 15 april 2010 weer geschikt is te achten voor zijn werk als logistiek medewerker. Bij besluit van 14 april 2010 (primair besluit 1) heeft het Uwv dienovereenkomstig het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 15 april 2010 beëindigd.
2.2. Na een herbeoordeling door een bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van
27 mei 2010 (bestreden besluit 1) het bezwaar van appellant tegen het besluit van
14 april 2010 ongegrond verklaard.
2.3. Appellant heeft zich vervolgens per 19 augustus 2010 wederom vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de WW ziek gemeld met psychische klachten. Ook naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering ingevolge de ZW ontvangen.
2.4. Het Uwv heeft bij besluit van 3 mei 2011 (primair besluit 2) het recht op ziekengeld met ingang van 6 mei 2011 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 28 juni 2011 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2.5. Appellant heeft bij brief van 11 oktober 2011 nogmaals verzocht om in aanmerking te komen voor een ZW-uitkering.
2.6. Bij besluit van 24 oktober 2011 (primair besluit 3) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat hij niet meer is verzekerd voor de ZW nu op 18 september 2010 de maximale termijn voor de WW al was bereikt. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 oktober 2011 is door het Uwv bij besluit van 6 maart 2012 (bestreden besluit 3) daarom ongegrond verklaard.
3.
De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten 1 en 2 bij de aangevallen uitspraken 1 en 2 ongegrond verklaard. Het beroep tegen het bestreden besluit 3 heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak 3 gegrond verklaard, het bestreden besluit 3 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit geheel in stand gelaten.
4.
Appellant heeft zich met deze uitspraken niet kunnen verenigen en heeft daartegen aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de informatie van zijn behandelend psychiater. Ter onderbouwing van het standpunt dat appellant wegens psychische klachten niet in staat is om arbeid te verrichten heeft hij tevens informatie overgelegd van een bedrijfsarts van 19 juni 2011, zijn behandelend psychiater van 14 juli 2011 en een verslag van het GGZ-centrum voor Psychisch Herstel van 18 juli 2011.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
De onafhankelijk deskundige psychiater Van Os heeft in het onder het procesverloop genoemde rapport geconcludeerd dat, na onderzoek in december 2012 en januari 2013, bij appellant sprake is van een depressieve episode, ernstig en een posttraumatische stressstoornis met verlaat begin en psychotische symptomen. Deze diagnose gold volgens Van Os ook op
15 april 2010. Hoewel de klachten na deze datum weliswaar mogelijk wat zijn toegenomen, bestaan deze klachten echter al drie tot vier jaar op een niveau van ernst dat compatibel is met de criteria van voornoemde stoornissen. De onafhankelijk deskundige kan zich dan ook niet verenigen met het standpunt van het Uwv dat appellant met ingang van 15 april 2010 in staat was zijn functie van logistiek medewerker voor 40 uur in de week te verrichten. Van Os stelt dat het Uwv de ernst van de klachten van appellant in 2010 heeft onderschat, waardoor het Uwv ten onrechte dit standpunt heeft ingenomen.
5.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich wat betreft het rapport van psychiater Van Os voor. Dit rapport geeft blijk van een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek, waarbij Van Os de onder 5.2 genoemde conclusies aan de hand van een consistente, inzichtelijke en overtuigende argumentatie heeft gemotiveerd. De door de bezwaarverzekeringsarts aangevoerde punten doen hieraan niet af nu deze niet zijn voorzien van een voldoende objectieve onderbouwing die is gericht op de specifieke medische situatie van appellant vanaf 15 april 2010 en ook anderszins, mede gelet op voornoemd uitgangspunt, onvoldoende twijfel oproepen om voorbij te gaan aan de bevindingen en conclusies van de onafhankelijk deskundige. Daarbij wordt van belang geacht dat de deskundige ook het verzoek van de bezwaarverzekeringsarts betreffende oververmelding, uitvergroting en malignering in zijn onderzoek heeft betrokken. Psychiater Van Os heeft inzichtelijk gemotiveerd dat, gelet op de onderzoeksbevindingen waarbij ook op verschillende wijzen aandacht is besteed aan de mogelijkheid van malignering, de kans op simulatie/aggravatie bij appellant zeer klein te achten is. Er zal volgens Van Os eerder sprake zijn geweest van onderrapportage dan van overrapportage. Ten slotte wordt in aanmerking genomen dat psychiater Van Os zijn bevindingen naar aanleiding van het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts van 4 juni 2012 (lees: 2013), zoals blijkt uit zijn reactie van
18 november 2013 inzichtelijk gemotiveerd heeft heroverwogen, maar dat dit niet heeft geleid tot een gewijzigde conclusie.
5.3.1.
Aldus is genoegzaam komen vast te staan dat de medische situatie van appellant met ingang van 15 april 2010 door het Uwv is onderschat. Hieruit vloeit voort dat betreden besluit 1 niet op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en daarom een deugdelijke grondslag ontbeert. Aangevallen uitspraak 1 dient daarom te worden vernietigd. Tevens wordt aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), primair besluit 1 te herroepen, nu dit besluit berust op dezelfde ondeugdelijk gebleken grondslag. Uit dit oordeel vloeit voort dat de ZW-uitkering van appellant herleeft en dat hij op en na 15 april 2010 in aanmerking komt voor een ongewijzigde voortzetting van deze uitkering.
5.3.2.
Bestreden besluit 2 berust op de grondslag dat appellant met ingang van 6 mei 2011 weer geschikt is te achten voor zijn werk in de functie van logistiek medewerker voor 40 uur in de week. Op vergelijkbare overwegingen als hiervoor ten aanzien van bestreden besluit 1 onder 5.2 en 5.3 gegeven, dient te worden geoordeeld dat ook de grondslag van bestreden besluit 2 ondeugdelijk is. Aangevallen uitspraak 2 dient daarom evenals aangevallen uitspraak 1 te worden vernietigd. Omdat primair besluit 2 op dezelfde ondeugdelijke grondslag berust, wordt aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, ook primair besluit 2 te herroepen.
5.3.3.
Met het oordeel gegeven onder 5.3.1 en 5.3.2 is de grondslag komen te ontvallen aan bestreden besluit 3, hetgeen verder geen bespreking behoeft. Daarom dient aangevallen uitspraak 3, voor zover aangevochten, te worden vernietigd. Hieruit volgt dat ook primair besluit 3 ten slotte met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, dient te worden herroepen.
6.
Gezien het vorenstaande bestaat aanleiding het Uwv op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 1.946,- aan kosten van rechtsbijstand en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.946,- eveneens aan kosten van rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt aangevallen uitspraken 1 en 2;
  • vernietigt aangevallen uitspraak 3 voor zover aangevochten;
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond en vernietigt die besluiten;
  • herroept de primaire besluiten 1, 2 en 3;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 3.896,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 466,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) S. Aaliouli

NW