ECLI:NL:CRVB:2014:3911
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op Ziektewet-uitkering na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, die voorheen als huismeester werkte, had zich op 7 november 2011 ziek gemeld vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 15 november 2011 vastgesteld dat de appellant per 21 november 2011 weer geschikt was voor zijn maatgevende werk, en hem derhalve geen recht meer op een Ziektewet-uitkering toekende. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De appellant voerde aan dat hij lijdt aan ernstige klachten, waaronder energieloosheid en depressie, en dat deze niet goed waren onderzocht door het Uwv. Hij verwees naar medische informatie van zijn behandelend artsen, maar de Raad oordeelde dat de door de appellant overgelegde medische gegevens niet voldoende bewijs boden voor zijn ongeschiktheid voor arbeid op de datum in geding. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat er geen aanwijzingen waren dat de appellant op 21 november 2011 niet in staat was om te werken.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat de appellant geen recht had op een Ziektewet-uitkering. De uitspraak benadrukt het belang van objectief medisch bewijs in dergelijke zaken en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid.