ECLI:NL:CRVB:2014:3862
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand op basis van gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft appellante op 11 december 2012 bij het UWV Werkbedrijf een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, omdat werd gesteld dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, A, en daarom geen zelfstandig recht op bijstand had. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep ongegrond. Appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. De Raad concludeerde dat appellante en A gedurende de beoordelingsperiode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, wat aan het eerste criterium voor een gezamenlijke huishouding voldeed. Echter, het tweede criterium, dat van wederzijdse zorg, werd niet voldoende aangetoond. De Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen van het college ontoereikend waren om te concluderen dat er sprake was van wederzijdse zorg tussen appellante en A. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en herstelde de bijstandsverlening aan appellante voor de periode van 11 december 2012 tot 10 april 2013.
Daarnaast werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante en werd het verzoek om schadevergoeding toegewezen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 november 2014.