Op 4 november 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13-6043 WWB-PV. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg van 4 oktober 2013. De appellant had het college van burgemeester en wethouders van Maastricht verzocht om toestemming om met behoud van bijstandsuitkering drie maanden in Marokko te verblijven. Het college verleende toestemming voor de periode van 15 juni 2012 tot 14 juli 2012, maar waarschuwde dat bij niet tijdige terugkeer naar Nederland het recht op bijstand zou vervallen. Het bezwaar van de appellant tegen de brief van 11 mei 2012, waarin deze beslissing werd medegedeeld, werd door het college ongegrond verklaard.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep moest nu beoordelen of de brief van het college van 11 mei 2012 als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de brief niet zelfstandig op rechtsgevolg was gericht, en dat de rechtsgevolgen van het verblijf in het buitenland pas kunnen intreden na een nadere afweging door het bestuursorgaan. Dit betekent dat de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaar tegen de brief.
De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.461,- bedragen. Het verzoek van de appellant om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.