ECLI:NL:CRVB:2014:3858

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
13-6043 WWB-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen brief college inzake bijstandsverlening en verblijf in het buitenland

Op 4 november 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13-6043 WWB-PV. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg van 4 oktober 2013. De appellant had het college van burgemeester en wethouders van Maastricht verzocht om toestemming om met behoud van bijstandsuitkering drie maanden in Marokko te verblijven. Het college verleende toestemming voor de periode van 15 juni 2012 tot 14 juli 2012, maar waarschuwde dat bij niet tijdige terugkeer naar Nederland het recht op bijstand zou vervallen. Het bezwaar van de appellant tegen de brief van 11 mei 2012, waarin deze beslissing werd medegedeeld, werd door het college ongegrond verklaard.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep moest nu beoordelen of de brief van het college van 11 mei 2012 als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de brief niet zelfstandig op rechtsgevolg was gericht, en dat de rechtsgevolgen van het verblijf in het buitenland pas kunnen intreden na een nadere afweging door het bestuursorgaan. Dit betekent dat de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaar tegen de brief.

De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.461,- bedragen. Het verzoek van de appellant om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

13/6043 WWB-PV
Datum uitspraak: 4 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 4 oktober 2013, 12/2050 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
Zitting hebben: W.F. Claessens als voorzitter en M. Hillen en G.M.G. Hink als leden
Griffier: T.A. Meijering
Ter zitting zijn verschenen:
H.M. Pluijmaeckers, vertegenwoordiger van het college.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 22 oktober 2012;
  • verklaart het bezwaar tegen de brief van 11 mei 2012 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 oktober 2012;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.461,-;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Appellant heeft het college op 28 maart 2012 verzocht om toestemming om drie maanden met behoud van bijstandsuitkering in Marokko te verblijven, om te beginnen in de periode van
15 juni 2012 tot 15 juli 2012. Het college heeft appellant bij brief van 11 mei 2012 medegedeeld dat appellant toestemming krijgt om van 15 juni 2012 tot 14 juli 2012 in het buitenland te verblijven en dat het gevolg van niet tijdige terugkeer naar Nederland is dat vanaf 14 juli 2012 geen recht op bijstand meer bestaat. Het college heeft het bezwaar tegen deze brief bij besluit van 22 oktober 2012 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Ambtshalve moet de Raad de vraag beantwoorden of de brief van het college van 11 mei 2012 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 1 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG6745, beantwoordt de Raad deze vraag ontkennend, omdat die brief niet zelfstandig op rechtsgevolg is gericht. Rechtsgevolgen die zich door het verblijf in het buitenland kunnen voordoen, zoals beëindiging of intrekking van bijstand of het opleggen van een verlaging als bedoeld in
artikel 18, tweede lid, van de WWB, kunnen immers pas intreden nadat het bestuursorgaan daarover een nadere afweging heeft gemaakt. Dit gebeurt eerst indien duidelijk is dat appellant is vertrokken, hoe lang hij feitelijk in het buitenland heeft verbleven en of daarbij de maximaal geldende vakantieduur is overschreden of verplichtingen zijn geschonden.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 974,- in beroep en op € 487,- in hoger beroep, in totaal dus
€ 1.461,-.
Het verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van schade komt niet voor toewijzing in aanmerking.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) T.A. Meijering (getekend) W.F. Claessens
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

HD