ECLI:NL:CRVB:2014:3848

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
13-2652 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderbijslag voor staatloze dochter van Nigeriaanse moeder zonder verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag voor een staatloze dochter van een Nigeriaanse moeder die geen geldige verblijfsvergunning heeft. De moeder, appellante, had in 2000 Nederland betreden en haar dochter was in 2004 geboren. De aanvraag voor kinderbijslag, ingediend op 16 september 2011, werd afgewezen omdat appellante niet over een verblijfsvergunning beschikte. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) handhaafde deze afwijzing in een beslissing op bezwaar van 20 juni 2012, waarbij werd verwezen naar eerdere uitspraken van de Raad en de Hoge Raad.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij verwees naar een arrest van de Hoge Raad. In hoger beroep voerde appellante aan dat er ruimte moet zijn voor een individuele afweging, waarbij ook internationale mensenrechtenverdragen in acht genomen moeten worden. Ze stelde dat ze slachtoffer was van vrouwenhandel en geweld, en dat dit relevant was voor de beoordeling van haar recht op kinderbijslag.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante geen recht op kinderbijslag kan ontlenen aan het nationale recht, en dat ook het beroep op internationale verdragen niet tot een andere uitkomst leidde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die zouden moeten leiden tot een uitzondering op het koppelingsbeginsel. De uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 werd opnieuw verworpen, evenals de argumenten die door de gemachtigde in klachten aan VN-comités naar voren waren gebracht. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

13/2652 AKW
Datum uitspraak: 21 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 april 2013, 12/5313 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in 2000 vanuit Nigeria naar Nederland gekomen. Haar [dochter] is [in] 2004 in Nederland geboren. Appellante heeft de Nigeriaanse nationaliteit, haar dochter is staatloos. Op 16 september 2011 heeft appellante kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd, welke aanvraag is afgewezen bij besluit van 22 februari 2012 omdat appellante geen verblijfsvergunning heeft. In bezwaar is namens appellante een beroep gedaan op de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR1905).
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 20 juni 2012 heeft de Svb zijn besluit van 22 februari 2012 gehandhaafd. Hierbij is onder meer overwogen dat de Svb de uitspraak van de Raad van
15 juli 2011 niet volgt en daartegen beroep in cassatie heeft ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante onder verwijzing naar het arrest van de
Hoge Raad van 23 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7740) ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat er wel ruimte moet blijven voor een individuele afweging. Hierbij is er op gewezen dat de normen in de mensenrechtenverdragen en ook de normen uit andere verdragen die relevant zijn in de individuele gevallen getoetst moeten worden. In dat verband is er nog op gewezen dat de gemachtigde van appellante en haar kantoorgenoten een klacht hebben ingediend bij het Human Rights Committee
(VN-Mensenrechtencomité) te Geneve. Voorts is aangevoerd dat appellante slachtoffer is van vrouwenhandel en geweld en dat om die reden het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (VN-Vrouwenverdrag) relevant is. Hierbij is tevens gewezen op een klacht die namens het kantoor van de gemachtigde in een andere zaak is ingediend bij het Comité inzake de Uitbanning van Discriminatie tegen vrouwen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil het recht op kinderbijslag over het derde kwartaal van 2010 tot en met het eerste kwartaal van 2012.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante aan het nationale recht geen recht op kinderbijslag kan ontlenen. In geschil is de vraag of uit het internationale recht moet worden afgeleid dat appellante niet mag worden uitgesloten van de verzekering voor de AKW op de grond dat zij niet beschikt over een verblijfstitel als in artikel 6, tweede lid, van de AKW genoemd.
4.3.
Kortheidshalve wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:994) in een met het onderhavige geding vergelijkbare zaak. In die uitspraak heeft de Raad, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van
23 november 2012, overwogen dat het beroep op artikel 8 van het EVRM in samenhang met artikel 14 van het EVRM niet kan slagen. Van dusdanige schrijnende omstandigheden dat deze in het geval van appellante zouden moeten leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel, is ook hier niet gebleken. gebleken. In het kader van de toetsing aan het discriminatieverbod kan ook het beroep op de diverse andere verdragen, zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), het Europees Sociaal Handvest (ESH) en het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), gezien het arrest van de Hoge Raad niet tot een andere uitkomst leiden (vergelijk ook de uitspraak van de Raad van 23 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2492). Het beroep op het VN-Vrouwenverdrag is reeds in de uitspraak van 15 juli 2011 door de Raad verworpen. Ook hetgeen door de gemachtigde in de klachten aan de VN-comités naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. De in 4.2 geformuleerde vraag dient dan ook ontkennend te worden beantwoord.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2014.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) R.L. Rijnen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

MK