ECLI:NL:CRVB:2014:3847

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
13-2506 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderbijslag voor niet-verblijfsvergunninghouders

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag voor appellante, een Azerbeidjaanse vrouw die zonder geldige verblijfsvergunning in Nederland verblijft. Appellante had eerder kinderbijslag aangevraagd op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij niet verzekerd was voor de AKW. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) handhaafde deze afwijzing in een beslissing op bezwaar. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde appellante aan dat er ruimte moet zijn voor een individuele afweging op basis van mensenrechtenverdragen. De Raad overwoog dat het geschil zich richtte op het recht op kinderbijslag over een specifieke periode, maar dat appellante volgens het nationale recht geen recht op kinderbijslag had. De Raad toetste of het internationale recht een andere uitkomst zou kunnen bieden, maar concludeerde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die zouden leiden tot een uitzondering op het koppelingsbeginsel, dat vereist dat men een verblijfsvergunning heeft om recht te hebben op kinderbijslag.

De Raad verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat het beroep op mensenrechtenverdragen, zoals het EVRM en het IVBPR, niet tot een andere uitkomst leidde. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

13/2506 AKW
Datum uitspraak: 21 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
4 april 2013, 12/754 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven een zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft de Azerbeidjaanse nationaliteit en is in januari 2002 met haar echtgenoot naar Nederland gekomen. Hun [dochter] is [in] 2002 in Nederland geboren. Appellante heeft op 9 maart 2012 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR1905). Deze aanvraag is bij besluit van 11 april 2012 afgewezen, omdat appellante geen verblijfsvergunning heeft en daarom niet verzekerd is voor de AKW.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 14 september 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 11 april 2012 gehandhaafd. Hierbij is overwogen dat de Svb de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 niet volgt en daartegen beroep in cassatie heeft ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante onder verwijzing naar het arrest van de
Hoge Raad van 23 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7740) ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat er wel ruimte moet blijven voor een individuele afweging waarbij wordt getoetst aan de normen in de mensenrechtenverdragen. In dat verband is er nog op gewezen dat de gemachtigde van appellante en zijn kantoorgenoten een klacht hebben ingediend bij het Human Rights Committee (VN-Mensenrechtencomité) te Geneve.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil het recht op kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2011 tot en met het tweede kwartaal van 2012.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante aan het nationale recht geen recht op kinderbijslag kan ontlenen. In geschil is de vraag of uit het internationale recht moet worden afgeleid dat appellante niet mag worden uitgesloten van de verzekering voor de AKW op de grond dat zij niet beschikt over een verblijfstitel als in artikel 6, tweede lid, van de AKW genoemd.
4.3.
Kortheidshalve wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:994) in een met het onderhavige geding vergelijkbare zaak. In die uitspraak heeft de Raad, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van
23 november 2012, overwogen dat het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in samenhang met artikel 14 van het EVRM niet kan slagen. Van dusdanige schrijnende omstandigheden dat deze in het geval van appellante zouden moeten leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel, is ook hier niet gebleken. In het kader van de toetsing aan het discriminatieverbod kan ook het beroep op de diverse andere verdragen, zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), het Europees Sociaal Handvest (ESH) en het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), gezien het arrest van de Hoge Raad niet tot een andere uitkomst leiden (vergelijk ook de uitspraak van de Raad van 23 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2492). Ook hetgeen door de gemachtigde in de klacht aan het VN-Mensenrechtencomité naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. De in 4.2 geformuleerde vraag dient dan ook ontkennend te worden beantwoord.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2014.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) R.L. Rijnen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

MK