ECLI:NL:CRVB:2014:3845

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
13-1915 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van kinderbijslag op basis van verblijfsvergunning en internationale verdragen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag voor een appellante afkomstig uit China. Appellante, die in maart 2005 naar Nederland kwam en in datzelfde jaar een zoon kreeg, ontving aanvankelijk kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Echter, haar recht op deze uitkering werd beëindigd in het derde kwartaal van 2010, omdat zij geen geldige verblijfsvergunning meer had. Na een nieuwe aanvraag voor kinderbijslag op 23 februari 2012, die werd afgewezen, heeft appellante bezwaar aangetekend. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) handhaafde zijn besluit, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij slachtoffer is van mensenhandel en dat het onthouden van kinderbijslag in strijd is met het VN-Vrouwenverdrag. De Raad beoordeelde of appellante recht had op kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2011 tot en met het eerste kwartaal van 2012. De Raad concludeerde dat appellante op basis van het nationale recht geen recht op kinderbijslag had, en dat ook het internationale recht geen uitzondering bood. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en oordeelde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die het uitsluiten van de verzekering voor de AKW zouden rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aangevallen uitspraak in stand bleef. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.E.V. Lenos, met R.L. Rijnen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 november 2014.

Uitspraak

13/1915 AKW
Datum uitspraak: 21 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
15 maart 2013, 12/1049 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Klaas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is afkomstig uit China en is in maart 2005 naar Nederland gekomen. Haar [zoon]is [in] 2005 in Nederland geboren. Appellante heeft enige tijd kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ten behoeve van haar zoon ontvangen. Het recht op kinderbijslag is vervolgens beëindigd met ingang van het derde kwartaal van 2010, omdat appellante toen niet meer beschikte over een geldige verblijfsvergunning. Op 23 februari 2012 heeft appellante opnieuw kinderbijslag aangevraagd, waarbij een beroep is gedaan op de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR1905). Deze aanvraag is bij besluit van 27 maart 2012 afgewezen, omdat appellante geen verblijfsvergunning heeft en daarom niet verzekerd is voor de AKW.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 19 september 2012 heeft de Svb zijn besluit van
27 maart 2012 gehandhaafd. Hierbij is onder meer overwogen dat de Svb de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 niet volgt en daartegen beroep in cassatie heeft ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7740) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de gronden die appellante heeft aangevoerd in de kern overeenkomen met de gronden die door de Hoge Raad zijn besproken en beoordeeld. Gelet op het door de Hoge Raad gegeven oordeel, is de rechtbank van oordeel dat het beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 en op de internationaalrechtelijke bepalingen niet slaagt.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat zij slachtoffer is van mensenhandel en dat het onthouden van kinderbijslag, gezien de omstandigheden waarin zij verkeert, in strijd is met het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (VN-Vrouwenverdrag). Voorts heeft appellante erop gewezen dat zij Nederland niet kan worden uitgezet en financiële hulp krijgt van de gemeente Groningen waar de kinderbijslag een aanvulling op zou kunnen zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil het recht op kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2011 tot en met het eerste kwartaal van 2012.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante aan het nationale recht geen recht op kinderbijslag kan ontlenen. In geschil is de vraag of uit het internationale recht moet worden afgeleid dat appellante niet mag worden uitgesloten van de verzekering voor de AKW op de grond dat zij niet beschikt over een verblijfstitel als in artikel 6, tweede lid, van de AKW genoemd.
4.3.
Kortheidshalve wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:994) in een met het onderhavige geding vergelijkbare zaak. In die uitspraak heeft de Raad, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van
23 november 2012, overwogen dat het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in samenhang met artikel 14 van het EVRM niet kan slagen. Van dusdanige schrijnende omstandigheden dat deze in het geval van appellante zouden moeten leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel, is ook hier niet gebleken. In het kader van de toetsing aan het discriminatieverbod kan ook het beroep op het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), gezien het arrest van de Hoge Raad niet tot een andere uitkomst leiden (vergelijk ook de uitspraak van de Raad van 23 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2492). Het beroep op het VN-Vrouwenverdrag is reeds in de uitspraak van 15 juli 2011 door de Raad verworpen. De in 4.2 geformuleerde vraag dient dan ook ontkennend te worden beantwoord.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2014.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) R.L. Rijnen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde

NK