ECLI:NL:CRVB:2014:3845
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Uitsluiting van kinderbijslag op basis van verblijfsvergunning en internationale verdragen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag voor een appellante afkomstig uit China. Appellante, die in maart 2005 naar Nederland kwam en in datzelfde jaar een zoon kreeg, ontving aanvankelijk kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Echter, haar recht op deze uitkering werd beëindigd in het derde kwartaal van 2010, omdat zij geen geldige verblijfsvergunning meer had. Na een nieuwe aanvraag voor kinderbijslag op 23 februari 2012, die werd afgewezen, heeft appellante bezwaar aangetekend. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) handhaafde zijn besluit, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep ongegrond verklaarde.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij slachtoffer is van mensenhandel en dat het onthouden van kinderbijslag in strijd is met het VN-Vrouwenverdrag. De Raad beoordeelde of appellante recht had op kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2011 tot en met het eerste kwartaal van 2012. De Raad concludeerde dat appellante op basis van het nationale recht geen recht op kinderbijslag had, en dat ook het internationale recht geen uitzondering bood. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en oordeelde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die het uitsluiten van de verzekering voor de AKW zouden rechtvaardigen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aangevallen uitspraak in stand bleef. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.E.V. Lenos, met R.L. Rijnen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 november 2014.